Interview: Bert Natter
zo 30 jul 2017 - 5 minuten leestijd - Tekst: Wenneke Savenije
Kennismaking met schrijver Bert Natter: met regelmaat is hij gastheer tijdens Iconen in de Kleine Zaal, waarin beroemde kamermuziekwerken worden ontleed én gespeeld.
Onderdeel van
Een zelfspelende Steinway Spirio ontvangt vroege gasten van de Robeco SummerNights in de hal van Het Concertgebouw. Gekleed in een witte zomeroutfit, poseert Bert Natter ongedwongen in de foyers. Met pretoogjes kijkt hij de camera in. Hij heeft er zin in.
Tijdens ‘Iconen in de Kleine Zaal’ leidt hij met regelmaat kamermuziekprogramma's in. Een perfecte inleider, want Natter is scherp, snel, geestig en zeer belezen. In zijn jeugdboeken over Rembrandt en Michiel de Ruyter en zijn roman Goldberg, over het wonderkind naar wie de beroemde Goldberg-variaties van Bach zijn vernoemd, dartelt Natter door de geschiedenis als een ontdekkingsreiziger. Al noemt hij zichzelf een ‘dilettant’, hij weet minstens zoveel over muziek als de gemiddelde musicoloog.
‘Als ik thuis ga zingen slaan de stoppen door, want ik zing blijkbaar nogal vals. Als jongetje wilde ik een beroemde gitarist worden. Net als Pete Townshend van The Who. Al gauw kwam ik erachter dat het heel moeilijk is om een instrument te leren bespelen. Zelfs Boer daar ligt een kip in het water op piano was al lastig. En ik wilde gewoon meteen steengoed zijn.’
Met schrijven gebeurde hetzelfde. ‘Iedereen kan wel wat schrijven. Maar echt een goed stuk schrijven, laat staan een goed boek, is hartstikke moeilijk. Dat geldt natuurlijk ook voor componeren. Ik zag laatst het originele manuscript van de Diabelli-variaties van Beethoven. Allemaal doorhalingen, van alles had hij weggestreept. En dan heb je het toch over een van de grootste muzikale genieën ooit! Alleen van Mozart wordt gezegd dat hij net zo snel kon componeren als anderen zijn muziek konden kopiëren.’
Natter groeide op in een gezin waar veel muziek klonk. ‘Mijn vader werkte in de gouden tijd van de cd’s bij Polygram, waar begin jaren tachtig ook Decca, Deutsche Grammophon en Philips Classics onder vielen. We hadden altijd langspeelplaten op staan, en later cd’s. Mijn moeder hield het bij Der Lindenbaum van Schubert, maar mijn vader luisterde naar Art Blakey, Miles Davis, de pianosonates van Beethoven en de grote vioolconcerten, alles dwars door elkaar.’
Natters oudere broer, die jong gestorven is, werd grafisch vormgever. ‘Hij ontwierp onder meer platenhoezen voor Philips. Dan kwam er weer een opname van Alfred Brendel uit, en dan moest mijn broer iets moois zien te maken van dat sippe mannetje in dat saaie jasje op een bankje in het park. Zelf luisterde ik vooral naar popmuziek. The Who, punkbandjes, noem maar op.
De eerste klassieke muziek die echt bij mij binnenkwam was de pianomuziek van Satie, dankzij de langspeelplaten van Reinbert de Leeuw. Daarna volgde veel oude muziek en nog iets later Ronald Brautigam op fortepiano. Van hem heb ik alles beluisterd, tot en met zijn oude Chopinopnames op een Erard uit 1842.’
Nadat hij in 2000 Bach - Zijn leven, zijn muziek, zijn genie van de Duitse Bachbiograaf Christoph Wolff had gelezen, raakte Natter geobsedeerd door Bach. ‘Het liefste had ik een historische roman over Bach zelf willen schrijven, maar ja, dat is gedoemd te mislukken. Hij is te groot en eigenlijk weten wij totaal niet hoe mensen in de achttiende eeuw leefden en wat ze echt dachten. Je kunt de boeken lezen van Cassanova, Rousseau en Diderot, maar die worden toch nooit heel persoonlijk. Ze lieten precies zien wat ze wilden laten zien, of ze draaiden de dingen zo dat ze van hun ondeugden een deugd maakten. Het blijft allemaal heel formeel. Van Bach zijn er nauwelijks persoonlijke brieven bewaard gebleven.
Daarom besloot ik het net zo aan te pakken als Milos Forman in zijn film Amadeus, die ik als jongetje van twaalf geweldig vond. Hij karakteriseert Mozart door de ogen van Salieri en ook al klopt het niet allemaal, de Mozart uit Amadeus komt wel overeen met de Mozart die uit zijn eigen brieven spreekt. Zo heb ik het ook met Bach aangepakt, die je in mijn roman Goldberg als het ware ziet door de ogen van zijn bekendste leerling. Goldberg fungeert als de buffer tussen Bachs grootheid en mijn boek. Maar het heeft me wel jaren gekost om dat boek te schrijven.’
Na de dood van zijn vader zegt Goldberg in het boek van Natter dat hij nog maar moeilijk in de goedheid van God kan geloven, en misschien zelfs wel niet meer in God. Daarop antwoordt Bach: ‘Het gaat er
niet om of jij in God gelooft, maar of God in jou gelooft.’ Schrijvers mogen de waarheid liegen, maar Natter is ervan overtuigd dat Bach best zoiets had kúnnen zeggen.
‘Bach wordt altijd neergezet als een enorm religieus figuur. In opdracht van de kerk schreef hij onophoudelijk cantates en passies, maar voor vorst Leopold van Anhalt-Köthen schreef hij minstens zo graag wereldlijke muziek. In zijn bibliotheek stond het boek De anti-atheïst, daar werd in die tijd dus ook al over nagedacht. Ik geloof zeker dat Bach een diepreligieus man was, maar hij had vaak ook een heel hoge bierrekening.’
Vanaf het zijbalkon zuigt Natter gretig de geanimeerde vertolking van Mozarts Ouverture uit ‘Le nozze di Figaro’ in zich op. Dirigent Michael Alexander Willens en Die Kölner Akademie opteren voor snelle tempi en pittige accenten. Natter geniet, maar hij begint pas echt te glimmen als zijn held Ronald Brautigam op de Lagrassa (1815) van Edwin Beunk helemaal losgaat in de klaterende cadens van Mozarts Pianoconcert nr. 23 in A, KV 488.
‘Hoe hij die bassen liet doorklinken en dat hele palet aan klankkleuren uit die Lagrassa bezit liet nemen van de Grote Zaal… En dan die prachtige dialogen met de houtblazers’, reageert Natter na afloop enthousiast. ‘Mozarts Pianoconcert nr. 24 in c, KV 491 vind ik het allermooiste, maar dit kwam wel dicht in de buurt! Bij Mozart vergeleken vond ik Beethoven aardser en bruter klinken. Hij haalt wel het onderste uit de kan, maar Mozarts muziek is veel subtieler. Zo mooi om te zien hoe Brautigam achter dat kleine vleugeltje zit. Zo betrokken, zo bezig met de muziek en niet met zichzelf. Fantastisch!’
Dit artikel verscheen eerder in Het Concertgebouw Magazine, editie september/oktober/november 2017