Lied uitgelicht: Beethovens 'Auf dem Hügel sitz ich spähend'
vr 19 jul 2019 - 2 minuten leestijd
Onderdeel van
Onderaan de tekst kunt u dit lied (en de liedcyclus) in zijn geheel beluisteren
Over Auf dem Hügel sitz ich spähend - het openingslied uit de liedcyclus An die ferne Geliebte van Beethoven
‘Ik zit op de heuvel, starend over het mistige land.
Ik kijk naar de verre weiden,
waar ik jou – mijn liefste – voor de eerste keer vond’
Een heuvel, een mistig landschap, verre weiden en een geliefde… Het eerste couplet van Beethovens Auf dem Hügel sitz ich spähend kookt bijna over van de romantische ingrediënten. De smachtende zangmelodie wijst vooruit naar de eerste zin van het volgende couplet. Want dat het met die liefde niet goed is afgelopen, dat voel je direct. En inderdaad:
‘Nu ben ik ver van jou vandaan.
Berg en dal kwamen tussenbeide,
tussen ons, en tussen onze vrede’
En hier wordt het drama geschetst waar het in dit lied (en in de hele zesdelige liedcyclus An die ferne Geliebte) over gaat: verloren liefde en pogingen om alsnog het hart van de geliefde te bereiken. Niet het meest originele thema, maar door Beethoven en zijn tekstschrijver Alois Jeitteles (die pas 22 was, en eigenlijk arts) verduiveld goed uitgevoerd. Waarbij in het midden blijft waarom en hoe die geliefde uit beeld is geraakt. Is ze overleden? Is ze vertrokken? Men is het er niet over eens. Net als over het autobiografische gehalte van deze cyclus. Kwam Beethoven hier tot de realisatie dat hij nooit zou trouwen? Of dat zijn jeugd nu echt voorbij was? Feit is dat dit liederen zijn die vol zijn van verlangen, vermengd met onmacht. Maar zonder te zwelgen in lijden of zelfmedelijden.
Die onmacht van de hoofdpersoon wordt onder woorden gebracht in het volgende couplet:
‘Ach, jij kan de blik niet zien,
die zich met gloeiende haast naar je toe spoedt.
En mijn zuchten gaan verloren
in de leegte die ons verdeelt’
In de vijf coupletten die dit lied telt (we zijn nu bij couplet 3) is de melodie steeds ongeveer dezelfde. Het is ondertussen de pianopartij die het lied steeds verder opstuwt, en daarmee het smachtende verlangen steeds groter maakt. Met het groeien van de onmacht komt de hoofdpersoon aan het einde van het vierde couplet tot een slotsom. Zou hij met liederen tot haar door kunnen dringen?
‘Ik zal zingen, liederen zal ik zingen,
waardoor jij mijn leed kan begrijpen’
Het lied is dus de oplossing. Door het bezingen van de liefde kan de hoofdpersoon de afstand van hem naar zijn geliefde overbruggen:
‘Want wat een hart met liefde heeft gemaakt,
is wat een liefdevol hart kan bereiken’
En het zijn vier van deze - van liefde doordrongen - liederen die de volgende delen van deze cyclus vormen. Liederen over blauwe bergen, over wolken hoog in de lucht, over de terugkeer van de lente… Waarna we in het zesde lied, het slotdeel van de cyclus, weer terug zijn op de heuvel, starend over het mistige land, turend over de verre weiden, nog altijd ver verwijderd van ‘Die ferne geliebte’.