Willeke Alberti: ‘Ik ben de gelukkigste mens die er bestaat’
wo 11 mei 2022 - 5 minuten leestijd - Tekst: Ingmar Heytze
Willeke Alberti, 77 jaar jong, neemt afscheid van de grote podia – een oversteek van Carré, waar ze zo’n 65 jaar geleden begon, naar een klinkend slot in Het Concertgebouw. Hoe gaat die avond eruitzien? Ingmar Heytze mocht bellen met de Grande Dame van het Nederlandse levenslied.
Wat fijn dat u tijd voor me heeft!
‘Wacht, ik loop even naar buiten, dan ga ik in de tuin zitten. Ik moet wel even het tuinhekje dichtdoen, anders loopt de hond de straat op en dat wil ik niet nog een keer meemaken. Ik probeer lekker te genieten van mijn vrije dag. Als ik ineens wegval is de telefoon leeg, maar dan pak ik gewoon een andere. Zo! Ik zit hier heerlijk.’
Zoals iedereen onder de 65 hoor ik uw liedjes al mijn hele leven. In 2018 trad u op tijdens op de Nacht van de Poëzie. Een stuk of tweeduizend poëzieliefhebbers, die al urenlang aandachtig en rustig naar voordragende dichters hadden zitten luisteren, stonden binnen tien seconden op de banken. Hoe doet u dat?
‘Ja, dat vraag ik mezelf ook weleens af. Wat er precies met mij en het publiek gebeurt als ik het toneel opga, dat kan ik eigenlijk heel moeilijk verwoorden. Het is een bepaalde band die we met elkaar hebben. Ik denk dat het iets te maken heeft met de herinneringen aan die liedjes, die ik deel met mensen van verschillende generaties. Het is ook moeilijk om over jezelf te zeggen waarom je op je 77ste nog steeds zo blij en dankbaar bent om op dat toneel te staan. Ik doe mijn werk met heel mijn hart. Ik kan ook niks doen wat ik niet voel.’
Ik doe mijn werk met heel mijn hart
‘Gisteren trad ik op in een zorgcentrum. Ik voelde me vooraf echt beroerd, ik was net een beetje ziek geweest omdat ik te veel bitterballen had gegeten, dat vond mijn gal wat minder prettig. Maar ja, dan ga ik dat toneel op en dan voel ik niks meer, dan krijg ik een bepaalde kracht. Ik word er ook altijd weer blij van dat ik iets kan doen voor mensen die ziek zijn, of in de problemen zitten. Het is iets waar ik ontzettend veel energie uithaal. Dat klinkt misschien zijig, maar het is écht zo.’
Zolang ik leef zijn mijn ouders bij me
‘Het is onvoorstelbaar wat dit vak al die jaren met mij heeft gedaan. Zingen en optreden hebben me geholpen om altijd weer terug te kunnen komen, wat er ook allemaal gebeurd is in mijn leven. Als ik denk aan mijn ouders, aan de liedjes die mijn vader zong, dan ben ik nog steeds heel trots dat dat mijn ouders zijn. Zolang ik leef zijn ze bij me. Dat deel ik met het publiek, wij hebben dezelfde herinneringen. Dat is de verbinding die we met elkaar hebben.’
Vindt u het niet verschrikkelijk moeilijk om te stoppen?
‘Ja, wacht even, ik stóp niet! Alleen in het theater. Eigenlijk zou ik dit twee jaar geleden al doen – ik was van plan het hele jaar mijn 75ste verjaardag te vieren in de theaters waar ik altijd zo graag heb opgetreden, maar toen zaten we opeens met de coronacrisis. Carré is toen net doorgegaan, maar de meeste andere optredens niet. Dus daarom gaan we nu weer verder, met nog een aantal theaters erbij. Maar het slot, en daar heb ik zelf voor gekozen, is nu in Het Concertgebouw.’
Ik was van plan mijn 75ste verjaardag te vieren in de theaters, maar toen zaten we opeens met de coronacrisis
‘Je moet heel veel energie hebben om twee uur zo’n programma te dragen. Die energie heb ik nog wel – even afkloppen – maar of ik dat over een jaar nóg heb… Maar ik ga wel door met optreden in de zorg, wat ik al meer dan twintig jaar doe. Dat vind ik zelf het mooiste wat er bestaat, dan ben je een soort zingende mantelzorger, en ook bij die mensen zijn zoveel herinneringen, vervat in muziek. Als je daar Twee motten zingt – ik doe een medley van Tom Manders – je zou eens moeten zien, wat er dan in zo’n zaal gebeurt!’
We mogen aannemen dat u voor uw laatste grote soloconcert elke zaal kunt krijgen die u maar wilt. Waarom Het Concertgebouw en niet, om toch maar die andere klassieke zaal te noemen, Carré?
‘Mijn vader is begonnen in Carré, en daartegenover ben ik geboren, aan de Amstel. Carré heeft heel veel emoties voor mij, en dat zal ook altijd zo blijven. Weet je wat het is: ik heb de allerbeste geluidsman die je je kunt wensen. Hij weet als geen ander: als het geluid niet oké is, ben ik, eh… niet zo aardig. Dat vind ik heel erg, maar ik hoor gewoon echt alles, ook als het niet klopt. Het heeft vooral met een goeie galm te maken, het zal mijn Jordaanse inborst wel zijn dat ik daar zo aan hecht. Dat is voor mij ontzettend belangrijk, want pas als het geluid goed is, durf ik te zingen.’
De laatste jaren voel ik me echt helemaal mezelf
‘In Het Concertgebouw heb je gewoon het mooiste zaalgeluid dat er is. En dan ook nog die trap aflopen, dat deed ik op mijn vijftiende al, dat heb ik altijd het mooiste gevonden. Zelfs de angst om te vallen vind ik eigenlijk wel mooi, ook omdat ik daar steeds minder last van heb. Vroeger dacht ik: o, als ik maar niet struikel. En nu denk ik: nou ja, dan val ik. Nou en? Dat is dan ook weer lachen, toch? De laatste jaren voel ik me echt helemaal mezelf. Dat kan alleen maar als je je veilig voelt. En ik kan me veilig voelen bij mijn publiek, anders kopen ze geen kaartje.’
Hoe gaat de avond eruitzien? Gaat u uitpakken?
‘Nou, ik pak elke keer uit, hoor! Ik heb twee fantastische pianisten, Edwin Schimscheimer en Peter van der Zwaag, die zijn er in elk geval bij, en natuurlijk de rest van mijn huidige band. Mijn bandleden zijn echt dierbare vrienden. Ik zie ze bijna als mijn kinderen, en voel me veilig bij ze. Het liefst zou ik alle muzikanten met wie ik gewerkt heb uit willen nodigen, maar dat moet ook weer matchen met de nummers die we die avond gaan doen.’
Mijn bandleden zijn echt dierbare vrienden
‘Het Metropole Orkest onder leiding van Dick Bakker vond ik ook altijd fantastisch. Maar het is toch anders dan wanneer je met je eigen mensen speelt – die spelen met me mee, letten op me en stoppen als ik “wacht even” zeg. Dat kan een orkest niet zomaar doen, of je moet het van tevoren repeteren. Maar ja, ik heb ook weleens moeten optreden met een orkest waarvan de dirigent absoluut niet gecharmeerd was van liedjes als Hé, niet zoenen op het zebrapad. Dan kán ik het ook niet. Ik moet echt dat vertrouwen hebben, zoals met Dick Bakker dus, of iemand als Tonny Eyk.’
Wat ongecharmeerde dirigenten van vroeger betreft: heeft u ook het gevoel dat het onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur steeds minder wordt gemaakt?
‘Ja, gelukkig wel. Op een gegeven moment is er toch respect gekomen voor mijn collega’s, en terecht: als je ziet wat onze cultuur allemaal aan muziek heeft gebracht, dan mogen we heel erg trots zijn op al die mensen die op het toneel staan. Ik doe natuurlijk ook mee met de Vrienden van Amstel. Stel je voor hoe leuk het is om Samen zijn te zingen met Nick & Simon, of met Diggy Dex in het Olympisch Stadion. Er zijn ontzettend leuke jonge talenten die zo ongelooflijk goed zijn, en dan sta ik daar op mijn 77ste tussen! Dat doet je wel goed hoor, dat gevoel dat je er nog steeds bij hoort.’
U komt heel erg collegiaal over: u heeft oog en oor voor de muzikale erfenis van Nederlandstalige liedjes van de generaties voor u, maar ook voor artiesten van uw eigen leeftijd en de jongere garde.
‘Dat heb ik geleerd van mijn vader en mijn moeder. Wat zij me hebben bijgebracht is nog altijd mijn basis: ieder mens is hetzelfde en evenveel waard. Wie je ook bent. Wat je ook in het leven doet. Ik ben nooit bezig geweest met bekend zijn – als ik de deur uitstap, kom ik er pas achter dat veel mensen me kennen, en dat vind ik ook nog steeds heel erg leuk. Het klinkt misschien truttig, maar dat is écht zo! En ja, ik vind echt dat we heel trots mogen zijn op de Nederlandse liedkunst van vroeger en van nu.’
Weet u al welk liedje u als allerlaatste gaat zingen in Het Concertgebouw?
‘Nog niet… Ik vind het altijd moeilijk om te kiezen. We gooien nog weleens wat om op het podium. Ik ga die avond in ieder geval iets zingen voor mijn fantastische broer en schoonzus, en ook een beetje voor onze vader. Maar ik ben nog in tweestrijd over wat het gaat worden.’
Ik stel me voor: het concert is geweest, de nazit is voorbij, u gaat naar huis en naar bed – en dat was het dan. Wat voor Willeke Alberti staat er de volgende dag op?
‘Dat ligt er een beetje aan hoe het gegaan is! Waarschijnlijk ga ik wel even op vakantie, even een weekeindje weg om op te laden. En dan gewoon weer verder met de optredens in de zorgcentra. Ik doe ook nog wat vrijwilligerswerk hier en daar… Ik blijf gewoon doen wat ik kan. En als het niet gaat doe ik het weer wat rustiger aan.’
De twee avonden in Het Concertgebouw waren de mooiste concerten die ik ooit heb gedaan
‘Het is hartstikke mooi zo. Dat zei ik twee jaar geleden al over de twee avonden in Het Concertgebouw: als dit mijn laatste twee concerten zouden zijn, dan zou ik echt al ontzettend tevreden zijn geweest. Het waren de twee mooiste concerten die ik ooit heb gedaan. Carré was mijn begin, net als bij mijn vader. Ik kan er nooit naar kijken zonder in tranen uit te barsten, maar die twee avonden dat ik uitverkocht in Het Concertgebouw mocht optreden zijn echt mijn mooiste concerten geweest. Als deze avond daar maar een beetje op gaat lijken, ben ik de gelukkigste mens die er bestaat.’
Foto's: Willeke Alberti in Het Concertgebouw, februari 2020 © Ronald Knapp