Mahler in Amsterdam
zo 4 nov 2018 - 15 minuten leestijd - Tekst: Jan Brokken
Na de première van de Zevende symfonie in Nederland, die hij in oktober 1909 zelf bij het Concertgebouworkest dirigeerde, raakte Gustav Mahler snipverkouden. Op het perron van het Centraal Station kwam hij zakdoeken tekort en moest hij er nog twee bij Alphons Diepenbrock bietsen. Vlak voor de exprestrein naar Wenen vertrok, vroeg hij zijn collega-componist hoe hij het uithield in een stad waar ‘het altijd regent en waar het zo’n ontzettend lawaai is’. Ondanks die bijna fysieke afkeer – hij rilde als hij over Amsterdam sprak – zou de stad de geschiedenis ingaan als Mahlers tweede muzikale thuisoord.
Onderdeel van
Mahlers voorliefde voor Amsterdam had weinig met de stad zelf te maken. Hij zwierf niet middagen achtereen langs de grachten of de Amstel, raakte niet bekoord door de weerspiegeling van de gevels in het zacht rimpelende water. De geheimzinnige halftinten van Amsterdam inspireerden hem niet tot raadselachtige klanken; het bedrijvige van havens en kades werkte hem op de zenuwen. Als het even kon, wilde hij naar buiten de stad, naar de duinen bij Zandvoort of de hei bij Naarden.
Het schijnt dat Mahler onder de indruk was van zijn bezoek aan het Rijksmuseum en in het bijzonder werd geraakt door de portretten van Rembrandt, maar je zou bijna zeggen: wie niet? Bij De Nachtwacht heeft hij lang stilgestaan, wat zijn weerslag kreeg in de twee delen Nachtmusik in de Zevende symfonie. Die zitten vol impressies, maar je denkt er niet direct bij: ja, dit is Amsterdam. Het marstempo uit Nachtmusik I past goed bij de door Rembrandt afgebeelde compagnie die zich immers gereedmaakt om uit te marcheren, maar de sfeer blijft onmiskenbaar Weens.
Het fenomeen Mengelberg
Mahler had meteen al wel hoge verwachtingen toen hij in het najaar van 1903 voor het eerst voet zette op Nederlandse bodem. Dat kwam door de man die hem een klein jaar eerder, op 9 juni 1902, tijdens het Musikfest in Krefeld, gevraagd had naar Amsterdam te komen: Willem Mengelberg. Vanwege zijn vliegende start – vanaf zijn eenentwintigste muziekdirecteur in Luzern, vanaf zijn vierentwintigste chef-dirigent van het Concertgebouworkest – gold Mengelberg als een fenomeen.
Mahler stond bekend als een driftkikker met despotische trekjes, tenminste wanneer hij een dirigeerstok in zijn hand hield en niet tevreden was over de inzet van de musici
De ietwat opgeblazen maar opgewekt ogende jongeman had onmiskenbaar geniale trekjes: hij kon vrijwel alle orkestinstrumenten bespelen en was – niet onbelangrijk voor Mahler – ook nog eens een uitmuntend koordirigent. In een paar jaar tijd had hij het Concertgebouworkest vanuit de provinciale modder opgetild tot internationaal niveau. Een hele prestatie, Amsterdam stond als muziekstad nog in de steigers.
Mengelberg vroeg Mahler of hij zijn Derde symfonie in Amsterdam wilde dirigeren. Eerst zijn Derde, en tijdens een later concert zijn Eerste. Mahler aarzelde geen moment, zeker ook omdat Mengelberg hem beloofde de werken grondig met het orkest te zullen instuderen. Vooral bij de Derde was dat een hele klus. Niet alleen vanwege de uitzonderlijke lengte, het omvangrijke vrouwenkoor en het nog omvangrijkere jongenskoor, met ook nog eens een mezzosopraan, maar bovenal omdat het werk in alle opzichten nieuw was, op een welhaast verontrustende manier.
De fascinerende Mahler
De wereldpremière van de Derde symfonie vond die junimaand van 1902 in Krefeld plaats. Toen Mengelberg de componist uitnodigde, was de inkt van de partituur amper droog. Mengelberg kende Mahlers Eerste en Tweede symfonie, maar slechts van papier. Tijdens de première in Krefeld hoorde hij Mahlers muziek voor het eerst live. De dirigent Mahler imponeerde hem bijna nog meer dan de muziek zelf. Hij raakte direct onder de indruk van de fascinerende macht die van hem uitging: ‘In zijn vertolking, in zijn technische behandeling van het orkest, in zijn manier van fraseren en opbouwen, vond ik datgene wat mij – jong dirigent – als ideaal voor ogen zweefde. Toen ik dan ook (…) persoonlijk met hem kennismaakte, was ik diep door zijn muziek ontroerd.’
In die muziek hoorde Mengelberg ‘een geheel nieuwe kunstuiting’ en het leek hem het beste als de componist die zelf in Amsterdam zou komen introduceren. Hij had al eerder componisten de gelegenheid gegeven hun werk te komen dirigeren; hij deed graag een stap opzij voor Richard Strauss of Edvard Grieg, en trouwens ook voor Charles Villiers Stanford en mindere goden. Voor die componisten aan hun eerste repetitie begonnen, had hij de partituur steeds systematisch met het orkest doorgenomen. Op Mahlers Derde deed hij extra zijn best omdat hij een ‘Mahlerische scène’ vreesde. Mahler stond bekend als een driftkikker met despotische trekjes, tenminste wanneer hij een dirigeerstok in zijn hand hield en niet tevreden was over de inzet van de musici. En dat was bijna nooit.
Ontbijten met Edammer
Als logeeradres had Mahler het Amstel Hotel in gedachten, maar Mengelberg wilde hem per se thuis ontvangen, wat voor Alma de doorslag gaf haar man niet naar Amsterdam te vergezellen – ook niet tijdens volgende bezoeken. Gustav verkoos de anonimiteit van hotels, had een hekel aan knusheid en geneerde zich voor de diensten van vrienden of collega’s. Moest hij mevrouw Mengelberg vragen zijn schoenen te poetsen? Hij gruwde bij de gedachte. En hij sliep graag uit. Kon hij om half elf aan het ontbijt verschijnen?
Het bleek geen probleem te zijn. Zoals hij aan Alma schreef: ‘Om half elf zat ik al aan een stukje Edammer. Van de stad heb ik nog niets gezien, maar ik woon in een deftige omgeving, heel dicht bij Het Concertgebouw waar ik de verdere ochtend gerepeteerd heb.’ Willem en Tilly Mengelberg woonden aan de Van Eeghenstraat 107. Alma, die een keur aan kunstenaars om zich heen had verzameld, van Klimt tot Kokoschka, zou gegruwd hebben van het interieur. Zwitserse klokken, Delfts aardewerk, matige schilderijen, veel glaskunst met een religieus tintje – de vader van Mengelberg was beeldhouwer en kerkelijk kunstarchitect.
Gustav was evenmin onder de indruk, maar moest toegeven dat Mengelberg een gastheer was die je snel op je gemak stelde en die niets moest hebben van hoogdravend gedoe. Hij was op een goedmoedige manier Duits – zijn vader en zijn moeder kwamen uit Keulen – en sprak de taal. Met beroemdheden ging hij even makkelijk om als met zijn broers en zussen.
Al heel jong had Mengelberg met de allergrootsten in de muziek kennisgemaakt, op dertienjarige leeftijd speelde hij bij vrienden van zijn ouders in Utrecht Brahms’ Händel-variaties op de piano en kreeg een schouderklop van de componist: ‘Du verstehst die Sache.’ Als student aan het Keulse conservatorium viel hij in voor de klokkenspeler die niet was komen opdagen tijdens de uitvoering van Don Juan. Richard Strauss was hem er eeuwig dankbaar voor – een jongen nog die de voorstelling redde.
Geen vrienden
Gustav Mahler was in 1903 al een grootheid, ofschoon meer als dirigent dan als componist. Mengelbergs bewondering voor Mahler was van meet af aan groot. Als componist hield hij hem al direct voor de Beethoven van de twintigste eeuw. Toch is het verhaal van Mahler en Mengelberg niet dat van twee mannen die elkaar vanaf de eerste ontmoeting mochten en een soort varensgezellen werden. Mahler was veel te egocentrisch voor vriendschap. Voor hem gold alleen de muziek – zijn muziek. Hij begon Mengelberg pas te waarderen toen hij aan zijn eerste repetitie met het Concertgebouworkest begon. ‘Moet je horen!’, schreef hij een paar uur later opgewonden aan Alma. ‘Mij is horen en zien behoorlijk vergaan toen mijn Derde losbarstte. Die beneemt je echt de adem. Het orkest is voortreffelijk en heel goed ingestudeerd. Ik ben benieuwd naar de koren, die schijnen nog beter te zijn.’
De volgende repetitie was even geslaagd, de derde ging nog beter. Een bezoek aan Zaandam en een wandeling langs de molens van de Zaanse Schans zorgden voor wat afleiding; Mahler begon zelfs van het typisch Hollandse licht te houden en deed daarvan verslag op ansichtkaarten aan Alma. Maar het was vooral de laatste repetitie die Mahler in extase bracht. ‘De generale gisteren was prachtig’, schreef hij aan Alma. ‘Tweehonderd schooljongens onder leiding van hun onderwijzers (zes stuks) brulden het bim-bam en er was een schitterend vrouwenkoor met honderdvijftig stemmen! Orkest prachtig! Veel beter dan in Krefeld. De violen net zo mooi als in Wenen.’
Enthousiaste Amsterdammers
De uitvoering kreeg een buitengewoon goede kritiek in het Algemeen Handelsblad en een buitengewoon slechte in De Telegraaf. Dat maakte Mahler niet uit; hij had ervaren ‘hoe de mensen hier kunnen luisteren’. Hij kon zich geen beter publiek indenken. Aan Alma schreef hij een dag later: ‘Ik kom nog even terug op de avond van gisteren. Het was heerlijk. Eerst waren de mensen wat onwennig, maar na elk deel werden ze warmer en toen de altsolo begon gingen ze langzaam maar zeker helemaal overstag. Na het slotakkoord een gejubel dat iets heel imponerends had. Iedereen heeft me verteld dat er sinds mensenheugenis niet zo’n succes was.’
Mengelberg had alle repetities bijgewoond, soms zichtbaar, vaker half verscholen, ergens achter in de zaal. Hij ervoer die dagen als één grote les waarop hij zijn hele verdere dirigentenleven kon teren. Voor musici, zou hij er later over zeggen, was de wijze waarop Mahler zijn muziek vertolkte uitermate leerzaam. Mahler zei steeds weer: ‘Das Wichtigste steht nicht in den Noten.’
Vanuit Wenen schreef Mahler aan Mengelberg: ‘Ik heb het gevoel dat ik in Amsterdam een tweede muzikaal vaderland heb gevonden’
Volgens Mengelberg was dat de leidraad van zijn scheppen en vertolken. Mahler werd niet moe dit steeds weer te herhalen en in praktijk te brengen. Twee dagen na de tweede uitvoering van de Derde begon Mahler aan de repetities van zijn Eerste symfonie. Een eenvoudiger werk, zonder solist en zonder koren, korter, klassieker en makkelijker te doorgronden. Weer trof Mahler een enthousiast orkest aan, een orkest dat wilde leren. Ook de Eerste had Mengelberg tot in de details voorbereid. Toen Mahler na de uitvoering naar huis terugkeerde, leefde bij hem de hoop dat hij in Amsterdam mettertijd over een soort muzikaal eiland zou regeren. Vanuit Wenen schreef hij aan Mengelberg: ‘Ik heb het gevoel dat ik in Amsterdam een tweede muzikaal vaderland heb gevonden.’
Drukfouten in de partituur
In aansluiting op Mahlers uitvoeringen van de Derde en de Eerste gaf Mengelberg in het seizoen 1903-1904 nog vier uitvoeringen van de Eerste in Amsterdam en Den Haag. Hij werkte alle aantekeningen uit die hij in de partituur van de Derde had gezet, zodat hij in de toekomst kon steunen op de wijze waarop Mahler zijn werk had uitgevoerd. In brieven wees hij de componist op drukfouten in de partituur en onlogische sprongen in bepaalde passages. Hij zou dat ook bij latere symfonieën doen die Mahler in Amsterdam uitvoerde. Mahler ging vrijwel nooit in op kritiek. Hij nam die niet voor lief, nee, hij veegde die als vogelpoep van zijn hoed. Het was geen hoogmoed, hij twijfelde voortdurend aan zichzelf, maar wilde zich op geen enkele manier van de wijs laten brengen.
De opmerkingen van Mengelberg nam hij daarentegen hoogst serieus omdat ze niet alleen uit waardering of bewondering voortkwamen, maar ook uit een volledige eenwording met zijn muziek. Denkend vanuit zijn wijze van componeren wees Mengelberg hem op omissies of onzuiverheden. Met een paar simpele verbeteringen konden die vaak verholpen worden. Mahlers werkwijze was bovendien dat hij zijn manuscripten wijzigde als de klank hem in de praktijk niet beviel. Tijdens iedere repetitie bracht hij weer veranderingen aan, die hij direct doorgaf aan Mengelberg. Het ging niet om een enkel foutje, in de partituur waaruit hij dirigeerde schreef Mahler honderden tekens en aanwijzingen – in de Vierde zelfs meer dan duizend! Op de veranderingen reageerde Mengelberg met nieuwe suggesties. Hij werd meer dan een vriend voor Mahler, hij werd diens klankbord.
De vierde herhaald
Toen Mahler in 1904 naar Amsterdam terugkeerde voor uitvoeringen van zijn Tweede en zijn gloednieuwe Vierde, mopperde hij in een brief aan Alma dat hij opnieuw bij de Mengelbergs moest logeren. Maar de toon was anders: ‘Het echtpaar Mengelberg stond me al op het station op te wachten en rustte niet voordat ik met ze meeging, dus zit ik weer hier, net als vorig jaar. Het zijn zulke lieve en onbaatzuchtige mensen.’
De avond na aankomst had hij meteen al een repetitie met het orkest. ‘En weet je’, schreef hij aan Alma, ‘wat ze gedaan hebben – die Mengelberg is een genie. Ze hebben mijn compositie twee keer op het programma geplaatst. Na de pauze begint het weer van voren af aan. Wat zeg je daarvan!’
Het was inderdaad een schitterende manier om het publiek met het nieuwe werk te laten kennismaken. Tot op de dag van vandaag staat het als een wapenfeit in iedere Mahlerbiografie vermeld, en als verklaring waarom Mahlers nieuwlichterij veel eerder in Amsterdam begrepen werd dan in andere steden – Parijs moest decennialang niets van Mahler hebben, in Sint- Petersburg reageerde zowel de oude Rimski-Korsakov als de jonge Stravinsky schouderophalend en in Helsinki toonde Sibelius veel interesse maar weinig affiniteit.
Mahler was na de première van de Vierde in Amsterdam verrukt van de musici. ‘De zangeres’ – de Nederlandse Alida Oldenboom-Lütkemann – ‘zong de solo eenvoudig en roerend expressief en het orkest begeleidde haar als zonnestralen. Het was een schilderij met een gouden achtergrond.’ Hij dirigeerde de Vierde in oktober 1904 tweemaal en de Tweede eenmaal. Mengelberg had beide symfonieën zo goed voorbereid dat Mahler een repetitie voortijdig afbrak en besloot een bezoek aan het Frans Hals Museum in Haarlem te brengen. ‘Sie sind überprobt’, zei hij tegen de stomverbaasde orkestleden.
Modern
In maart 1906 keerde Mahler naar Amsterdam terug om zijn Vijfde symfonie te dirigeren. Ditmaal vond hij het prettig bij de Mengelbergs te logeren; de repetities begonnen op de voor Mahler onmogelijke tijd van negen uur, maar vanuit de Van Eeghenstraat was hij snel ter plekke.
Voor de uitvoering eiste hij drie ochtend- en middagrepetities omdat de Vijfde in zijn eigen woorden, ‘moeilijk, heel moeilijk’ is. Hij had Mengelberg op het hart gedrukt het werk nog beter dan de vorige malen voor te bereiden en had de dirigent vanaf oktober 1905 met vragen en opdrachten bestookt. Mengelberg was nog maar nauwelijks begonnen met het bestuderen van de partituur toen hij het boekwerk alweer moest terugsturen naar Wenen omdat Mahler er forse wijzigingen in wilde aanbrengen.
Na de uitvoering op 8 maart 1906 concludeerde de componist dat Mengelberg eigenlijk de enige was aan wie hij met een gerust hart zijn werken kon toevertrouwen. ‘Alles voortreffelijk ingestudeerd. Klinkt geweldig. Het orkest is fantastisch en bijzonder op mij gesteld. Ditmaal is het een vreugde in plaats van zwaar werken’, schreef hij aan Alma, zonder te vermelden dat het concert in mineur was geëindigd. Na de zeventig minuten durende symfonie waren ook de vijf Kindertotenlieder geprogrammeerd, en voor het publiek was dat te veel van het goede. Hele rijen verlieten de zaal voortijdig. Mahler negeerde de rafelrand die bij elk van zijn uitvoeringen hoorde. Sommigen liepen met hem weg, anderen verketterden hem, en velen wisten het niet zo goed – ‘lelijke dingen naast de allermooiste’, schreef mevrouw Diepenbrock in haar dagboek.
Haar man was dieper onder de indruk, zowel van Mahlers muziek als van zijn persoon. ‘Mahler is zeer eenvoudig, poseert niet voor celebriteit, geeft zich zoals hij is. Bon enfant, naïef, soms kinderlijk, achter een grote kristallen bril kijkt hij met sprookjesogen. Hij is modern in alle opzichten. Hij gelooft aan de toekomst.’ Het laatste bewonderde ook Mengelberg in hem; niemand hoorde destijds hoe het einde van het romantische tijdperk zich in Mahlers muziek aankondigde.
Hotel Mengelberg of Amerika
De band met Mengelberg – en Amsterdam – werd nog sterker toen Mahler het verzoek afwees om zijn Zesde te komen dirigeren met het Residentie Orkest in Den Haag. ‘Omdat het om een concurrent van U gaat’, schreef hij in een brief. Mahler had inmiddels ontslag genomen bij het Hoftheater in Wenen en was zijn geluk gaan beproeven in New York. Hij deed er alles aan om Mengelberg naar de Verenigde Staten te halen, want hij wilde zijn ideale klankbord meenemen naar de overkant van de oceaan. ‘Het zou voor mij zo heerlijk zijn om te weten dat U zo dicht bij me bent.’
Mengelberg liet zich niet verleiden; hij zou in de daaropvolgende decennia vele malen in de VS dirigeren, maar hij liet zijn Concertgebouworkest niet in de steek. Door zijn verplichtingen in Amerika kon Mahler minder vaak naar Amsterdam komen. Het duurde tot oktober 1909 voor hij weer een nieuw werk in Het Concertgebouw uitvoerde – de Zevende. Hij was toen zelfs uitgelaten over de logeerpartij in de Van Eeghenstraat, in ‘Hotel Mengelberg’ zoals hij in het gastenboek schreef, waar ‘ein armer Musikant findt manches Mal der Heimath Land’. In Mengelberg was hij inmiddels niet alleen een kritische bewonderaar en toegewijde apostel gaan zien, maar ook een jongere uitgave van zichzelf.
Mahlers nieuwlichterij werd veel eerder in Amsterdam begrepen dan in andere steden
Mengelberg componeerde, liep daar niet mee te koop, maar Mahler was nieuwsgierig naar zijn Rembrandt-improvisaties en vroeg om de partituur. De invloed van Mahler was evident en Mengelberg kwam zelf algauw tot de slotsom dat hij altijd in de schaduw van zijn grote voorbeeld zou blijven staan. Hij besloot zich toen uitsluitend op het dirigeren te concentreren, nam naast Amsterdam een chef-dirigentschap in Frankfurt aan, en begon door zijn frisse, onbevangen aanpak Mahler als dirigent te overtreffen. Dat was althans de mening van Mahler zelf: toen hij Mengelberg in Rome Ein Heldenleben van zijn grote tegenvoeter Richard Strauss hoorde uitvoeren, zei hij na afloop in de solistenkamer: ‘Je hebt me tot een Heldenleven bekeerd.’ Doorgaans kreeg Mahler de kriebels bij het horen van Strauss.
Alma’s Geschenk
Om de Zevende in Amsterdam goed onder de aandacht te brengen, had Mengelberg weer een nieuw idee: hij nodigde de pers uit voor een repetitie van Mahler met het orkest. Zowel de vooraankondigingen als de recensies van de uitvoering waren lovend. Hoe slim Mengelberg het had aangepakt, bleek toen Mahler de Zevende een paar dagen later in Den Haag uitvoerde met hetzelfde Concertgebouworkest: de pers was daar niet bij een repetitie uitgenodigd, en de kritieken waren matig tot slecht.
Amsterdam groeide voor Mahler uit tot een combinatie van Hotel Mengelberg en de musici van het Concertgebouworkest. De een gaf zich wat eerder gewonnen dan de ander, maar uiteindelijk werden de orkestleden allemaal Mahleradepten. Toen ze de Zevende uitvoerden, gingen ze voor dirigent en componist door het vuur. Niet toevallig dat de handgeschreven partituur van de Zevende in het bezit van Het Concertgebouw is gebleven – een geschenk van Alma Mahler. Tezamen met de bijna bezeten geannoteerde partituren van Mengelberg legde deze de basis van de Amsterdamse uitvoeringspraktijk van Mahler. Alle latere chefdirigenten van het Concertgebouworkest zouden er gebruik van blijven maken, van Bernard Haitink tot Riccardo Chailly en Mariss Jansons.
Laatste eer
Mahler overleed op 18 mei 1911, vrij plotseling, bijna eenenvijftig jaar oud. Mengelberg dirigeerde in Turijn en kon de begrafenis in Wenen niet bijwonen; Alphons Diepenbrock ging in zijn plaats. Mengelberg bleef zijn hele verdere leven in de tegenwoordige tijd over Mahler spreken. ‘Mahler weet ook heus wel...’ ‘Mahler vindt...’ ‘Mahler brengt hier een duidelijke cesuur aan...’ Tijdens orkestrepetities leek hij voortdurend in contact te staan met zijn overleden idool.
Werkelijk de laatste eer bewees hij hem in mei 1920 met het Mahler Feest in Amsterdam. Mengelberg, die dat jaar zijn vijfentwintigjarig jubileum als dirigent van het Concertgebouworkest vierde, voerde in vijftien dagen tijd de negen voltooide symfonieën uit, Das klagende Lied, Lieder eines fahrenden Gesellen, Kindertotenlieder, Das Lied von der Erde en de vijf Rückert-Lieder. In aanwezigheid van Alma Mahler (die bij een adellijke dame aan het Museumplein logeerde) en Arnold Schönberg, een andere protegé van Mengelberg. Alma noteerde: ‘Aankomst in Amsterdam... haven... scheepsmasten... tuigage... drukte... kille, betrokken lucht... Holland dus. ‘s Avonds de Tweede van Mahler in een ongeëvenaard prachtige uitvoering.’
Een uniek feest, met slechts één enkele maar daarom niet minder grote ambitie: ‘Gelijk Bayreuth model en maatstaf werd voor alle opvoeringen van Wagners werken, zo is Amsterdam geroepen geestelijk middelpunt van Mahlers kunst te worden.’ De formulering is van de organisator, dr. Rudolf Mengelberg, een verre neef van de dirigent. Amsterdam moest de Mahlerstad bij uitstek worden. Op een uiterst pijnlijke periode na – in 1941 gaven Mengelberg en het bestuur van het Concertgebouworkest gehoor aan het bevel van de Duitse bezetter Mahlers muziek niet meer uit te voeren – is dat gelukt. De stad is bij Mahler gaan horen, en Mahler bij Amsterdam.
Over de schrijver
Jan Brokken is schrijver van romans, reisverhalen en literaire non-fictie. Hij debuteerde met De provincie en schreef onder veel meer Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin en In het huis van de dichter, over zijn vriendschap met de Russische pianist Youri Egorov. Werk van Jan Brokken is in veertien talen uitgebracht, met groot succes in Duitsland en Italië. In recente titels als Baltische zielen, De kozakkentuin en De rechtvaardigen bewijst hij zich opnieuw als een groot verteller.
Met dank aan: Eveline Nikkels, Mahler en Mengelberg, een vriendschap onder collega’s (Amersfoort, 2014); Frits Zwart, Willem Mengelberg, een biografie, deel 1, 1871-1920 (Amsterdam, 2016); Stéphane Friédérich, Mahler (Arles, 2004); Eduard Reeser, Gustav Mahler und Holland, Briefe (Wien, 1980); Johan Giskes (redactie), Mahler in Amsterdam, van Mengelberg tot Chailly (Bussum, 1995); Alma Mahler, Mijn leven (Amsterdam, 1989).