Bachs rekenwerk: over de Matthäus-Passion
ma 26 feb 2018 - 4 minuten leestijd - Tekst: Clemens Romijn
Stopte Johann Sebastian Bach zijn Matthäus-Passion vol met Dan Brown-achtige getalssymboliek? Of is dat doorgeschoten muziekwetenschap?
Onderdeel van
Dit artikel verscheen eerder in Preludium, programmablad van Het Concertgebouw en het Koninklijk Concertgebouworkest, editie maart 2018.
Toen Johann Sebastian Bach zijn Matthäus-Passion op papier zette, kon hij onmogelijk weten dat het werk nog eeuwen later de tongen zou roeren. En zeker niet dat het ‘het evangelie volgens Bach’ genoemd zou worden.
Dat hij een groots project onder handen had, moet hij zeker hebben beseft, zoals ook blijkt uit de nette kopie hij die zo’n negen jaar na de eerste uitvoering (op Goede Vrijdag 1727) vervaardigde. Met uiterste precisie kalligrafeerde hij zijn partituur, niet met een willekeurige inkt, nee, in twee kleuren.
Donkerbruine inkt gebruikte hij voor het grootste deel van de noten, maar rood enkel voor de Bijbelteksten van de evangelist en voor de koraalmelodie ‘O Lamm Gottes unschuldig’ in het eerste koor. Toen de partituur later beschadigd raakte, herstelde Bach haar met nieuwe stroken papier waarop hij de verdwenen muziek opnieuw noteerde.
Twee delen van het kruis
Bach moet aan zijn Matthäus hebben gewerkt als aan een architectonisch bouwplan, als aan een muzikale reuzenpreek voor Goede Vrijdag. Hij legde het avondvullende werk aan in twee delen, in twee ongelijke helften. De in totaal 68 gedeelten verdeelde hij als volgt: 35 nummers (1322 maten) voor deel 1 en 43 nummers (1499 maten) voor deel 2.
Zoals destijds gebruikelijk werd het eerste deel vóór de preek uitgevoerd en het tweede deel erna. Die praktijk in de lutherse preken werd bifocale structuur genoemd, namelijk achtereenvolgens de explicatio en de applicatio, eerst de bijbeluitleg en dan de toepassing ervan, een praktisch en moreel advies dus. Zo zijn ook de twee helften van de Matthäus-Passion gedacht.
Bach zou zich bij zijn planning hebben laten leiden door verhoudingen, getallen en symboliek
Diverse commentatoren zien in die twee ongelijke helften van de passie de vorm van een kruis: het kortere eerste deel stelt het horizontale deel voor en het langere tweede deel het verticale deel van het kruis. Bach zou zich bij zijn macro- en microplanning van de Matthäus-Passion hebben laten leiden door verhoudingen, getallen en symboliek, zoals traditie was in de muziek van de zeventiende en achttiende eeuw.
In veel muziekboeken uit Bachs tijd wordt immers verwezen naar een tekst uit het apocriefe bijbelboek De wijsheden van Salomo: ‘Alles hebt gij naar maat, getal en gewicht geordend.’ Zo zou een componist zijn muziek moeten baseren op een van tevoren bepaald patroon gebaseerd op getallen en verhoudingen, precies zoals God het heelal zou hebben ‘geconstrueerd’.
De in dit verband vaak geciteerde Duitse mathematicus en filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) beschreef muziek als ‘verborgen sommen van een geest die zich er niet van bewust is dat hij aan het rekenen is’.
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Bach en het getal
Hoewel er geen enkele uitlating van Bach bestaat over het constructief en symbolisch gebruik van getallen, is er toch een aparte tak in de Bach-wetenschap gegroeid die zich daarmee bezighoudt. Vooral sinds de artikelen van de Duitse musicoloog en theoloog Friedrich Smend uit 1947.
Hij beweerde dat Bach in zijn composities een code heeft gebruikt die berust op de rangnummers van de letters uit het alfabet. Volgens die methode is A=1, B=2 enzovoort. Zo is de getalswaarde van de naam Bach gelijk aan 14 (B=2, A=1, C=3, H=8; totaal=14). Is het toeval dat het getal 14 veelvuldig voorkomt in de Matthäus-Passion? Zo telt het werk bijvoorbeeld veertien koralen.
De in totaal 68 gedeelten van de passie vormen eveneens het getal veertien (6+8=14). Bovendien bevat de Matthäus-Passion naast de veertien koralen 27 passages waarin uit het evangelie van Matteüs wordt gereciteerd, en 27 overige stukken. Het getal 27 zou bij Bach staan voor de drieëenheid van God (3×3×3). De 27 stukken evangelietekst bestaan uit in totaal 729 maten, wat het kwadraat is van 27. En als men 2 en 7 met elkaar vermenigvuldigt is het resultaat opnieuw 14.
Judas zingt niet mee
Een frappant geval van mogelijke getalssymboliek is te vinden in het koor over het aanstaande verraad van Jezus: ‘Herr, bin ich’s?’. Dit is het moment dat Jezus met zijn twaalf apostelen bijeen is voor het laatste avondmaal. De woorden ‘Herr, bin ich’s?’ worden elf keer herhaald en geen twaalf keer.
Judas (de verrader) zingt immers niet mee. Wanneer Jezus de beker met wijn met zijn leerlingen deelt worden zijn woorden begeleid door een basso-continuolijn van precies 116 noten lang. Merkwaardig genoeg onderbreekt Bach de bassocontinuo na de dertiende noot.
Is het toeval dat in psalm 116 vers 13 luidt: ‘Ik zal de beker des heils nemen en de naam van de verlosser aanroepen’? Dit soort verborgen verwijzingen en symbolieken behoorden tot een goed gevestigde kerkelijke traditie, maar bezigde Bach die ook? Of berusten veel van de gevonden ‘boodschappen’ op toeval? Of op ijver van de onderzoeker?
Smend ‘ontdekte’ nog andere verwijzingen in het aantal noten van bepaalde passages en gedeelten. Zo telde hij alle noten van de basso continuo in de recitatieven van de Christuspartij en kwam tot een totaal van 365 noten. Zo zou Bach hebben willen aangeven dat Jezus de basis van alle dagen van het jaar vormt.
Doorgeschoten
Inmiddels is door onderzoekers als Ruth Tatlow (2007) aangetoond dat Friedrich Smend nogal is doorgeschoten in zijn getalsmatige benadering van Bachs componeren en in zijn muziek veel is gaan zien dat er door de componist niet bewust is ingelegd. Geloofwaardiger is zijn aanduiding ‘opus summum’ voor Bachs Matthäus-Passion, als de culminatie van het grootste muzikaal-theologische project uit het scheppende leven van de componist.