Ontdek
  1. Zoeken
  2. Concerten
  3. Menu
  4. Inloggen

Gedicht: J.H. Speenhoff

do 30 jan 2020 - 1 minuut leestijd

Over-Mahlert

Oome Bas en tante Eefje
Zaten op het Mahlerfeest.
En ze waren van hun leven
Nooit zoo deftig uit geweest.
Tante rook naar odeklonje
En was niets op haar gemak,
Tante snoepte pepermuntjes
Uit een ritselende zak.

Oome, met zijn kalveroogen
Zat in het Concertgebouw
Als een muziekale zeeleeuw
Naast zijn mummelende vrouw.
‘Zeg, die dikke, is dat Mahler?’
Vroeg het menschje zonder erg.
‘Ben je stapel?’ siste oome
‘Dat is Willem Mellingberg.’

Oome had de muziekanten
Elken dag opnieuw geteld.
Om er zeker van te wezen
Dat hij waar kreeg voor zijn geld.
Van een vriend had hij vernomen
Dat je bij zoo'n symphonie
Steeds het vrije spel moest laten
aan je rijke phantasie.

Bij het weenen van de fluiten
En het juichen der viool
Dacht hij niet aan levens-drama's
Maar aan akkers rode kool.

Als ze zoo een uurtje zaten
Werd het tante soms te bar;
Naast haar vroeg zij aan een snuiter:
‘Zijn ze nu niet in de war?’
‘Alles draait zoo door elkander;’
‘Kijk maar, Melkenberg is kwaad,’
‘’t Is of hij zijn wandelstokje’
‘In de lucht in stukken slaat.’

Oome Bas nam in de pauze
Zeven dikke bellen port
Want het kan wel eens gebeuren
Dat het ‘na-de-groktijd-wordt’.
Beiden volgden ze de feesten
Tot de allerlaatste noot,
Toen riep oom: ‘Ik snap er niets van’
‘Zij of wij zijn idioot.’

Dit gedicht verscheen op 5 juni 1920 in De Amsterdammer, ter gelegenheid van het Mahler Feest mei van dat jaar.

J.H. Speenhof

Nederlandse dichter-zanger, illustrator en kunstschilder
Geboren in 1869, overleden in 1945. Pionier op het gebied van de Nederlandse kleinkunst. Zijn bekendste liedjes zijn Het broekie van Jantje, Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit en De schutterij.

Onderdeel van

Bekijk ook eens