De stilte van de symfonie: over klapgedrag in de concertzaal
vr 18 okt 2024 - 6 minuten leestijd - Tekst: Liesbeth Houtman - Foto: Roy Borghouts
Klappen tussen de delen van een muziekstuk? Voor de één is het een uiting van enthousiasme, voor de ander een vorm van ‘heiligschennis’. Ooit was het spontaan applaudisseren in de concertzaal echter de normaalste zaak van de wereld.
Elke bezoeker van een klassiek concert maakt het weleens mee. Na afloop van pak ‘m beet het eerste deel van een virtuoos vioolconcert begint een deel van het publiek enthousiast te klappen. Een ander deel kijkt geërgerd om zich heen, en maant de klappers tot stilte. Immers, het applaus bewaar je tot álle delen hebben geklonken, zo luidt de etiquette. Maar hoe strikt is die regel eigenlijk?
Zo ordentelijk als nu, ging het er in de concertzaal niet altijd aan toe. In de achttiende eeuw waren concerten veel interactiever: het publiek reageerde onmiddellijk op wat het hoorde. Van Wolfgang Amadeus Mozart weten we dat hij bepaalde passages zo componeerde dat hij hoopte de spontane bijval van zijn toehoorders uit te lokken. De losse sfeer tijdens concerten was tot ver in de negentiende eeuw de norm. Neem het openingsconcert van Het Concertgebouw, op 11 april 1888. Onder leiding van dirigent Henri Viotta bracht een ad-hocgezelschap van 505 koorleden, 120 orkestmusici en een handvol solisten een mengelmoes van stukken ten gehore: van Bach tot Wagner. Her en der in de zaal stonden tafeltjes en stoeltjes opgesteld. Het opgedofte publiek keuvelde er vrolijk op los, onder het genot van een drankje en een rokertje. Niet de muziek, maar het vertier stond voorop.
Het podium van de Grote Zaal tijdens het openingsconcert op 11 april 1888, aquarel van Nicolaas van der Waay
Stilteoffensieven
Concerten waren in de negentiende eeuw het decor voor het sociale toneel, vertelt ook Thomas Delpeut. Hij is docent cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en rondt binnenkort een proefschrift af over de luistercultuur in de Nederlandse concertzalen in die periode. ‘Journalisten maakten onderscheid tussen wat ze de ware muziekliefhebbers en het algemene publiek noemden. Die laatste groep zorgde voor overlast. Ze kwamen te laat binnen, liepen rond en vertrokken wanneer het hen uitkwam. Als iets in de smaak viel, klapten ze – ook dwars door de muziek heen. Soms joelden ze zo hard dat een deel uit bijvoorbeeld een Beethoven-symfonie werd herhaald. Al zie je later ook dat dirigenten dat weigerden.’
Soms joelde het publiek zo hard dat een deel uit een symfonie werd herhaald
‘Er waren wel discussies over wanneer je wel of niet mocht klappen. Maar het applaus was niet het grootste probleem. Als er een operazangeres zong, gingen de mannen tussen de banken staan om haar beter te kunnen zien. De vrouwen klommen vervolgens op de banken zodat ook zij een goed zicht hadden op het podium. In de hele negentiende eeuw vonden stilteoffensieven plaats. Er werd van alles gedaan om het gedrag van het publiek te reguleren. Een enkele keer kwam de politie eraan te pas. In Felix Meritis bouwde men zelfs een barrière zodat de mannen het podium niet konden bestormen.’
Een concert in de Parkzaal, ca. 1850-50 © Pierre Tétar van Elven / Stadsarchief Amsterdam
Willem Kes
Het Concertgebouw zette in de beginjaren de traditie voort van zijn voorloper: de Parkzaal bij de Plantage Doklaan, die in 1881 was gesloopt. Veelzeggend: de kastelein kreeg in de nieuwe concertzaal zijn eigen inpandige woning. Toch was de sociëteitsachtige sfeer geen lang leven beschoren. Willem Kes, in het najaar van 1888 benoemd tot dirigent van het nieuw te formeren Concertgebouworkest, maakte al gauw korte metten met de gangbare publieksmores. Van zijn publiek eiste hij toewijding en concentratie.
Een tijdgenoot: ‘Hij verlangde, van stonde af aan, als hij als dirigent optrad, volkomen stilte, eer hij het sein tot beginnen gaf en duldde niet, dat er nog een buffetbediende in de zaal aanwezig was, als de muziek zou aanvangen. Hij kéék ze weg en de blik, die hij in de zaal wierp, als het publiek niet tot rust wilde komen, was zó gebiedend, dat hij niet te weerstaan was.’
Vanaf 1890 bleven, zoals ook elders in Europa, de zaaldeuren tijdens concerten gesloten. Drie jaar later waren alle tafeltjes en stoeltjes uit de zaal verdwenen, net als de kelners en het geroezemoes. Voortaan zat het publiek keurig netjes in rijen achter elkaar.
Potpourri
Het klassieke concertprogramma, zoals wij dat nu kennen, kreeg in die tijd geleidelijk vorm. Delpeut: ‘Programma’s waren aanvankelijk een potpourri van verschillende muziekstijlen. De delen van een symfonie speelde het orkest verspreid over het concert. In de jaren 1830 ontstond de gewoonte om een symfonie als één geheel uit te voeren. Er werd veel gediscussieerd over een goede programmaopbouw. Moest je beginnen met een symfonie, of juist eindigen? Later, in het interbellum, kregen de programma’s min of meer het ons bekende format: ouverture-soloconcert-pauze-symfonie. De concerten werden korter, waardoor het publiek de aandacht er beter bij kon houden.’
In de jaren 1830 ontstond de gewoonte om een symfonie als één geheel uit te voeren
In diezelfde tijd raakte het applaudisseren tussen de delen geleidelijk in onbruik. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de gewoonte helemaal. Die gedragsverandering wordt wel in verband gebracht met de opkomst van de grammofoon. Voor het eerst konden de luisteraars thuis ongestoord een hele symfonie horen. De niet-stukgeklapte symfonie won ook in de concertzaal aan populariteit.
Etiquette
De huidige klap-etiquette is dus al zo’n tachtig jaar oud. Tijd om hem af te schaffen? ‘Zover zou ik niet willen gaan’, zegt Simon Reinink, algemeen directeur van Het Concertgebouw. ‘Maar we mogen er best wat losser mee omgaan. Ik vind het alleen maar mooi als mensen hun enthousiasme uiten. Niet iedereen is opgegroeid met die etiquette. Tegelijkertijd besef ik dat die voor sommige bezoekers belangrijk of zelfs heilig is.’
‘De samenleving is diverser geworden’, vervolgt Reinink. ‘Mensen worden ouder, de leeftijdsverschillen zijn groter, ook in de concertzaal. Die verschillende bloedgroepen laten zich soms lastig mengen. We hebben onlangs onze omgangsregels opnieuw geformuleerd. Kom zoals je bent, luidt kort gezegd de boodschap, geniet maximaal van de muziek maar houd ook rekening met je medeluisteraars. En dat werkt twee kanten op.’
Applaus in de Grote Zaal tijdens Piano Nights © Eduardus Lee
De essentie van de sublieme muzikale ervaring die wij bieden is luisteren, en luisteren vergt stilte
‘Want die etiquette is natuurlijk wel ergens op gebaseerd. Die bestaat niet alleen “omdat ’t zo heurt”, maar heeft ook de functie om de spanningsboog van een symfonie of soloconcert niet te verstoren. Dus als een dirigent per se wil dat het stil is, dan zie je dat hij zijn hand opheft, zo van: nu even geen applaus.’
Het klapgedrag is aan het veranderen, constateert Reinink. Toch verwacht hij niet dat de bonte taferelen uit de begintijd van Het Concertgebouw ooit nog zullen herleven. ‘De essentie van de sublieme muzikale ervaring die wij bieden is luisteren, en luisteren vergt stilte. Daar doet een soepelere omgang met de etiquette niets aan af.’
Onderdeel van
Valete et plaudite!
Het woord applaus komt van het Latijnse applaudere, dat ‘slaan op’ of ‘klappen’ betekent. De gewoonte om te applaudisseren als uiting van waardering is waarschijnlijk zo oud als de mensheid zelf. In Bijbelse teksten komt het al voor: ‘Zo werd hij tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen in hun handen klapten en riepen: ‘”Leve de Koning!” (2 Kon. 11:12, De Nieuwe Bijbelvertaling, 2007). In het Romeinse theater riep de belangrijkste auteur aan het eind van het stuk: ‘Valete et plaudite!’, waarna het publiek in applaus losbarstte.
Oud Romeins theater in Aspendos, Turkije
Wat vonden de componisten?
Wel of geen geklap tussen de delen, hoe keken de negentiende-eeuwse componisten daar tegenaan? Van Johannes Brahms weten we dat hij ronduit beledigd kon zijn als het publiek zich niet na elk deel de handen stuk klapte. Ludwig van Beethoven en in zijn kielzog Robert Schumann en Felix Mendelssohn daarentegen gruwelden van het tussentijdse applaus. Zij verzonnen een list: door de delen zonder onderbreking in elkaar te laten overgaan, gaven zij het publiek simpelweg geen kans om te klappen. Zo wilde Mendelssohn dat zijn Derde symfonie aan één stuk door werd gespeeld om de ‘gebruikelijke lange onderbrekingen’ tussen de delen te vermijden. Ook Gustav Mahler bond de strijd aan met de spontane klappers. Voor hem was een symfonie een geïntegreerde vorm van muzikale expressie, waarin elk deel bijdroeg aan de dramatische en emotionele opbouw van het geheel. De symfonie liet zich het beste begrijpen als die in stilte, zonder afleidende geluiden, werd beluisterd.
Emanuel Ax: klappen graag!
Emanuel Ax © Lisa Marie Mazzucco
Iemand die al jaren pleit voor de terugkeer van het applaus tussen de delen, is de Amerikaanse meesterpianist Emanuel Ax – op het podium nu niet bepaald een praalzieke verschijning. Op zijn website schrijft hij er blogs over vol: ‘All of us love applause, and so we should – it means that the listener LIKES us! So we should welcome applause whenever it comes. (…) I really hope we can go back to the feeling that applause should be an emotional response to the music, rather than a regulated social duty.’
Zijn collega-pianisten Stephen Hough en Marc-André Hamelin sluiten zich bij hem aan, getuige onderstaande berichten op X:
Sacrale muziek
In de christelijke kerk wordt niet geklapt. Mede onder invloed van de quasireligieuze sfeer rond de opvoering van de opera’s van Richard Wagner in Bayreuth, drong die gewoonte ook door tot de concertzaal. Zo was het in Nederland lange tijd ongebruikelijk om na afloop van de Johannes- of de Matthäus-Passion
te applaudisseren. Tegenwoordig is die regel minder strikt; vaak wordt er na afloop geklapt voor de uitvoerenden en de muziek.
Kruisafneming, schilderij van Rogier van der Weyden
Ovatie-inflatie?
Een paar decennia geleden stond het applaudisserende publiek alleen op na een exceptionele uitvoering. Tegenwoordig is de staande ovatie de norm. Althans, in Nederland, want elders in Europa blijft men veel langer op zijn stoel zitten. ‘Aan het slot van iedere opvoering wordt in Nederland, net als overal, geapplaudisseerd. Dat hoort zo, alleen gaat hier na enkele seconden de hele zaal rechtop staan’, schrijft Eric de Kuyper in zijn boek Applaus (2012).
Staande ovatie in de Grote Zaal © Govert Driessen
Beroepsklappers
Om het publiek te helpen op de juiste momenten te klappen, zette de Parijse Opera in de eerste helft van de negentiende eeuw beroepsklappers in, de zogenaamde claqueurs. Het fenomeen waaide over naar elders in Europa, zelfs tot in New York aan toe, en werd ook in de concertzaal favoriet. Aan het begin van de vorige eeuw verdween het beroep van claqueur. Of ook Het Concertgebouw claqueurs inhuurde, hebben we helaas niet kunnen achterhalen.
Le claqueur, tekening van Honoré Daumier, 1842