Geert Mak: Het Concertgebouw in tijden vol protest (1930-1939)
wo 25 jan 2017
In 12 afleveringen reist Geert Mak door de geschiedenis van Het Concertgebouw. Met in aflevering 5 de crisisjaren dertig.
Onderdeel van
Drong de buitenwereld dan nooit door in de tempel waar Willem Mengelberg ‘zijn heerlijke, doch geheime zieleresultaten’ – dagblad De Tijd – ten gehore bracht? Natuurlijk gebeurde dat. Amsterdam moderniseerde, politiseerde ook, langs nieuwe wegen, en het publiek liet eveneens van zich horen. Toen bijvoorbeeld in 1923 Pierrot lunaire van Arnold Schönberg werd uitgevoerd werd een bezoeker zo boos dat hij demonstratief over de benen van zijn buurman heen sprong, heftig de zaal door stampte en de deur met een knal dichtgooide. Anderen volgden zijn voorbeeld, en ten slotte was het gehoor geslonken ‘tot een aantal aandachtig luisterenden’.
Al eerder had Mengelbergs ‘partijdigheid’ tot de nodige publieke opschudding geleid. De radicale muziekrecensent en componist Matthijs Vermeulen, die regelmatig felle kritiek had geuit op Mengelberg en diens ‘toenemend commercialisme’, stak tijdens de woelige novemberdagen van 1918 het lont in het kruitvat. In Duitsland was een revolutie uitgebroken, in Nederland had de sociaaldemocratische leider P.J. Troelstra eveneens een revolutiepoging gedaan, maar die was mislukt.
Protest in felle tonen
Op zaterdag 23 november hadden de confessionelen in Het Concertgebouw met een grootse bijeenkomst gevierd dat het, in hun eigen woorden, ‘allemaal zo mooi was afgelopen’. De volgende avond werd binnen diezelfde muren de Zevende symfonie van Cornelis Dopper uitgevoerd – trouwens niet door Mengelberg gedirigeerd, maar door Dopper zelf. Na afloop brulde Vermeulen door de zaal: ‘Leve Sousa!’ – hij doelde daarmee, naar eigen zeggen, op John Philip Sousa, de componist van de frisse marsmuziek die de Amerikaanse troepen naar de overwinning had geleid. Maar volgens sommigen had hij gewoon geroepen: ‘Leve Troelstra!’ – wat in het licht van de omstandigheden niet onwaarschijnlijk was.
Hoe het ook zij, Vermeulens kreet was duidelijk een protest: tegen het conservatisme van musici zoals Dopper, tegen het conformisme van het publiek, tegen de artistieke koers van Het Concertgebouw en bovenal tegen de Duitsgezindheid en de eeuwige dwang van Mengelberg. Vermeulen en zijn vrouw werden direct de zaal uitgezet en het bestuur ontzegde hem de verdere toegang tot concerten – ‘ook omdat onze dirigenten pertinent zullen weigeren een concert te dirigeren wanneer de heer V. wordt toegelaten’. Er kwam onmiddellijk een tegenbeweging op gang onder leiding van de tweede dirigent Evert Cornelis, er werd in felle tonen geprotesteerd en tijdens het concert die volgende zondag waren het gegil en gejoel niet van de lucht. De kwestie werd uiteindelijk gesust doordat Vermeulen beloofde om zich voortaan te onthouden van ‘verder storende handelingen’. Cornelis vertrok.
Straten vol oproer
Het Concertgebouw was, naast al het andere, een Amsterdams publiek gebouw. Er werden manifestaties georganiseerd, de eerste grote jazzconcerten vonden onderdak in de Grote Zaal – het Algemeen Handelsblad, na een concert van Cab Calloway in 1934: ‘Tijdens de pauze geleken de gangen van ons hoofdstedelijk muziekinstituut straten vol oproer, een ziedende menigte die niet tot bedaren kon komen’ – en in de gepolariseerde jaren dertig kwam het ook binnen deze heilige muren zo nu en dan tot felle schermutselingen tussen links en rechts.
De jaren dertig heetten officieel het ‘interbellum’, maar in werkelijkheid was het eerder een soort wapenstilstand binnen één lange grote Europese oorlog, tussen 1914 en 1945. Officieel was Nederland daarin neutraal, maar de spanningen op het continent weerspiegelden zich overal, ook in Amsterdam, ook in Het Concertgebouw.
In april 1935 vond bijvoorbeeld in de Grote Zaal een enorme kloppartij plaats tussen jonge Joodse liberalen en een knokploeg van de NSB, die een bijeenkomst van de Liberale Staatspartij onder leiding van de Joodse voorman Abraham Asscher wilde verstoren. Het belette de NSB niet om een paar maanden later, in december 1935, in diezelfde zaal een protestbijeenkomst te organiseren tegen het toneelstuk De Beul van Pär Lagerkvist, waarin de ontwikkelingen in Hitler-Duitsland aan de kaak werden gesteld. In de Stadsschouwburg hadden NSB’ers de voorstelling al diverse malen verstoord en driekwart van de bezoekers had de zaal verlaten, ‘onder het zingen van nationale liederen’. In Het Concertgebouw jutten ze elkaar verder op.
Betoverd door Mengelberg
Er kwamen vluchtelingen de stad binnen, na 1933 in steeds groteren getale. Daaronder bevonden zich opvallend veel schrijvers, zoveel zelfs dat uitgevers als Allert de Lange en Em. Querido emigrantenliteratuur
in de oorspronkelijke taal begonnen uit te geven. Bij de musici lag dat anders. Ze kwamen vaak wel even naar Nederland, maar reisden daarna al snel door. Arnold Schönberg gaf de voorkeur aan Frankrijk. Kurt Weill liet zijn Tweede symfonie in 1934 in Het Concertgebouw in première gaan. Paul Hindemith was meermalen gast van Het Concertgebouw maar verkoos uiteindelijk, net als Weill, de VS. Datzelfde gold voor Bruno Walter.
Wellicht schatten ze hun kansen op verdere ontplooiing niet hoog, in deze stad en in dit gebouw die zo, ondanks alles, betoverd bleven door Mengelberg. Wellicht beseften ze ook, beter dan de meeste Nederlanders, hoe broos het allemaal was, onze ‘neutraliteit en al het andere’.
Willem Mengelberg zelf bleef graag en veel in Duitsland optreden. Hij liet zich door de nazi’s fêteren, ooit geliefde Joodse componisten als Mahler en Mendelssohn verdwenen uit zijn repertoire, in de orkesten die hij dirigeerde werden steeds meer Joodse musici ontslagen. Het deerde hem niet.