Geert Mak: De stille modernisering (1950-1959)
wo 1 mrt 2017
In 12 afleveringen reist Geert Mak door de geschiedenis van Het Concertgebouw. Met in aflevering 7: de democratiserende jaren vijftig.
Onderdeel van
Het Amsterdam van de jaren vijftig was een stad van opgestroopte mouwen. Er heerste een waanzinnige woningnood, de koloniale handel was met het verlies van Indië weggevallen, er moest worden aangepakt en gebouwd, het Amsterdamse bedrijfsleven moest nieuwe wegen zoeken – Amerika! – en er moest worden vergeten, dat ook. Van de tachtigduizend Amsterdamse Joden waren er in 1945 nog maar vijfduizend in leven. Bijna eentiende van de Amsterdamse bevolking was weggevoerd en vermoord. Er groeide, letterlijk, gras in de Weesperstraat.
Tegelijkertijd dreunden overal de heipalen. Buurten als Slotervaart, Geuzenveld, Osdorp en Bos en Lommer werden volgebouwd met eindeloze rijen flats volgens de normen van de nieuwe tijd: open, fris, licht, met heldere kleuren en simpel meubilair. Dat gold ook voor de kunstwereld: Willem Sandberg herschiep het Stedelijk Museum tot een boegbeeld van de avant-garde. Karel Appel smeet met zijn kleuren, Jan Vrijman filmde het allemaal door een gat in het doek. In Het Concertgebouw vonden steeds meer jazzconcerten plaats, alle grote namen uit die tijd stonden wel een keer in de Grote Zaal: Duke Ellington, Dizzy Gillespie, Oscar Peterson, Louis Armstrong, Lionel Hampton, Dave Brubeck en ga zo maar door. Het Holland Festival dat in 1947 van start ging werd al snel een begrip, ook internationaal.
Democratie in plaats van autocratie
Als iemand deze nieuwe tijdgeest aanvoelde, dan was het wel de nieuwe dirigent van het Concertgebouworkest, Eduard van Beinum. Al vanaf 1931 was hij vast aan het orkest verbonden als tweede dirigent, maar pas na 1945 kon hij zijn talenten volop ontplooien. Zijn muzikale kwaliteiten waren onbetwist – hij wist de ‘donkerbronzen’ orkestklank tot op grote hoogte te cultiveren. Het waren echter vooral zijn persoonlijke eigenschappen die, binnen de kleine samenleving van Het Concertgebouw, ronduit revolutionair waren. Voor zijn voorganger Willem Mengelberg, ‘de kleine korporaal’, was het orkest een soort muziekinstrument dat hij, en alleen hij, bespeelde. Van Beinum zag zichzelf daarentegen vooral als primus inter pares. Voor hem geen Zwitserse berg, maar een simpel buitenhuis in Garderen. In de woorden van de schrijfster en musicologe Helene Nolthenius: ‘Hier werd niet enkel een oud man door een jongere opgevolgd: hier maakte autocratie plaats voor democratie.’
Van Beinum werkte, ondanks zijn zwakke gezondheid, keihard: de ongeveer honderd concerten die het orkest jaarlijks in Amsterdam gaf nam hij grotendeels van zijn rekening. Direct al verschenen weer grote namen op het podium: Myra Hess, de heldin van de Londense schuilkelders, Benjamin Britten, Francis Poulenc, Paul Hindemith, Bruno Walter – voor wie op de zaterdagochtend een extra ‘volksconcert’ werd ingelast – en vele anderen.
Op staande voet ontslagen
Toch bleef in grote en kleine kwesties het oorlogsverleden rondspoken, met name rond de zogenaamde ‘rel rond Van Kempen’, een affaire die uiteindelijk zou uitmonden in de splitsing tussen gebouw en orkest. Eind januari 1951 zou Giuseppe Verdi worden herdacht met een uitvoering van zijn Requiem, een lastig werk dat de hand nodig heeft van een zeer ervaren dirigent. Omdat Van Beinum ziek was geworden moest inderhaast een vervanger worden gevonden. De enige die daarvoor in aanmerking kwam was de tot Duitser genaturaliseerde Nederlander Paul van Kempen.
Van Kempen was, vermoedelijk, geen man van grote principes, maar een nazi was hij nooit geweest. Uiteindelijk was hij in 1943 zelfs in Aken als dirigent geschorst omdat hij had geweigerd om lid te worden van de NSDAP. Toch ontstond er een enorme rel. Het was alsof alle weggestopte bitterheid over de rol van het Concertgebouworkest tijdens de oorlog alsnog tot uitbarsting kwam. Er werden vragen gesteld in de gemeenteraad, er ontstonden comités en tegencomités en de eerste ‘volksuitvoering’, op zaterdagavond 27 januari 1951, van het Requiem onder Van Kempen werd vakkundig verpest door stinkbommen,
projectielen en luid geschreeuwde leuzen. De daaropvolgende zondagmiddag, bij de tweede uitvoering, begon het gefluit opnieuw. De ordeverstoorders werden onmiddellijk besprongen door agenten in burger, op het podium verliet de meerderheid van de orkestleden demonstratief de zaal. Daarbuiten werden ze door de directie van Het Concertgebouw NV op staande voet ontslagen.
Het massaontslag van bijna het complete Concertgebouworkest – het ging om vijfenzeventig musici – was wereldnieuws. Rijk en gemeente bemiddelden, en alles liep uiteindelijk met een sisser af. Twee weken later was iedereen weer in dienst, met doorbetaling van het achterstallige salaris. De kwestie gaf echter wel een nieuwe lading aan de oude wensdroom van het orkest: zelfstandigheid. Ook rijk en gemeente drongen daarop aan: de oude eenheid van gebouw en orkest paste niet meer in het moderne subsidiestelsel. Na eindeloos gepuzzel werd op 24 december 1952 ten slotte de Nederlandse Orkeststichting opgericht – de bakermat van een nieuw, zelfstandig Concertgebouworkest.
Met de Rijndam naar Amerika
Onder Van Beinum vierde het orkest nieuwe triomfen. Op 13 september 1952 werd voor het eerst een volksconcert rechtstreeks door de televisie uitgezonden. In het najaar van 1954 vertrok het orkest voor het eerst met de Rijndam naar Amerika, voor een buitengewoon succesvolle tournee die tweeëneenhalve maand duurde. Vier orkestleden moesten achterblijven: de hoboïst Haakon Stotijn en nog drie anderen werd de toegang tot de VS ontzegd wegens ‘communistische sympathieën’. Andere internationale tournees volgden, ook in die zin raakten orkest en gebouw steeds losser van elkaar.
Op maandagochtend 13 april 1959 repeteerde Van Beinum met het orkest de Eerste van Brahms. Tegen Haakon Stotijn had hij eerder nog gezegd: ‘Als je die solo nog eens zo mooi speelt, dan blijf ik erin…’ Het was exact na die solo uit het tweede deel dat Van Beinum aftikte en naar zijn hart greep. Hij werd in zijn geliefde Garderen begraven, in stilte.