Ontdek
  1. Zoeken
  2. Concerten
  3. Menu
  4. Inloggen
Wittgenstein ontdek

Over Paul Wittgenstein (en zijn linkerhand)

wo 20 jun 2018

Pianist Paul Wittgenstein bestelde, nadat hij zijn rechterarm had verloren, een groot aantal 'linkerhandconcerten' bij beroemde componisten. Ontdek meer over deze pianist die en inspireerde én irriteerde.

Leestijd: 4 minuten

‘Je bouwt geen huis om er anderen in te laten wonen. Ik heb de opdrachten verstrekt en ervoor betaald. Pas als ik dood ben of niet meer optreed zijn de composities beschikbaar voor anderen.’ Zo verdedigde Paul Wittgenstein in 1950 het exclusieve uitvoeringsrecht van de linkerhandconcerten die hij besteld had bij verscheidene grote componisten, onder wie Richard Strauss, Maurice Ravel en Sergej Prokofjev. Hij was niet de enige eenarmige pianist – verscheidene musici waren gehavend uit de Tweede Wereldoorlog teruggekeerd – maar wel de beroemdste. Tot een handreiking aan zijn lotgenoten voelde hij zich niet geroepen.

Zelf had Wittgenstein zijn rechterarm al in 1914 verloren, nog geen jaar na zijn opmerkelijke podiumdebuut in Wenen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was hij gemobiliseerd en aan het oostfront door Russisch vuur in zijn rechterelleboog geraakt. De arm werd in een veldhospitaal geamputeerd, waarna maanden van krijgsgevangenschap in Siberië volgden. Nog tijdens zijn internering bereidde Wittgenstein zich voor op de hervatting van zijn carrière. Met hulp van het Deense consulaat kon hij beschikken over een gammele piano en trainde hij zijn linkerhand.

Eenmaal teruggekeerd in Wenen bewees Wittgenstein zijn veerkracht. Hij specialiseerde zich in het schaarse linkshandige pianorepertoire, schitterde in een Konzertstück dat zijn mentor Josef Labor speciaal voor hem schreef en klopte voor nieuwe werken aan bij gerenommeerde componisten – niet alleen Weense publieksfavorieten als Erich Korngold en Franz Schmidt maar, opmerkelijk genoeg, ook de modernist Paul Hindemith. In de navolgende jaren werd die lijst met klinkende namen uitgebreid. Dat had een prijs; alleen al voor Strauss´ compositie legde hij 25.000 dollar neer. Maar zulke honoraria kon een Wittgenstein zich permitteren.

De Wittgensteins behoorden tot de rijkste families van Europa. Vader Karl was een staalmagnaat wiens riskante maar lucratieve transacties hadden geresulteerd in familiepaleizen en ander vastgoed, alsmede astronomische banktegoeden in binnen- en buitenland. Paul was van zijn negen kinderen de een na jongste; hij werd gevolgd door Ludwig, de toekomstige filosoof die Paul in naamsbekendheid zou overtreffen.

De materiële welstand was geen garantie voor huiselijk geluk. Alexander Waughs kroniek The House of Wittgenstein. A family at war uit 2008 geeft een pijnlijk beeld van de ongezellige en geforceerde gezinsverhoudingen. Hermine, de oudste dochter, zei achteraf over haar ouders: ‘Het is pijnlijk dat ze tussen henzelf en hun kinderen geen harmonie tot stand konden brengen.’ En Ludwig schreef: ‘Het ligt niet in onze aard om aardig tegen elkaar te doen... [tenzij] we verdund zijn door het gezelschap van vrienden.’ Tot die vrienden en kennissen behoorden de violist Joseph Joachim (een neef van vader Karl), Richard Strauss en de invloedrijke muziekcriticus Eduard Hanslick; muziekliefde was het enige wat de gezinsleden deelden. Toch was Paul de enige die een muziekcarrière ambieerde – iets wat zijn vader niet solide genoeg achtte en geheid verhinderd zou hebben als die niet in 1913 was overleden.

Paul en Ludwig hadden beiden een privé-opvoeding gekregen waardoor ze tot in hun puberteit verstoken waren van speelmaatjes en schoolvrienden. Ze groeiden op in de ouwelijke, prestatiegerichte Weense cultuur die, zoals de schrijver Stefan Zweig het verwoordde, ‘enkel oog had voor degelijkheid... Onbevangenheid, durf, de nieuwsgierigheid van de jeugd werden als verdacht beschouwd.’ Tegen die verstikkende achtergrond was het geen verrassing geweest wanneer Pauls plotselinge handicap hem tot zelfmoord had gedreven. Twee van zijn oudere broers hadden al de hand aan zichzelf geslagen, een derde zou dat in 1918 doen.

Een oorlogstrauma had Paul echter geenszins. Hij keerde zelfs nog kortstondig terug naar het strijdgewoel om als telegrafist aan het Italiaanse front te dienen. Wel omschreven tijdgenoten zijn karakter als neurotisch, opvliegend en grof. Hij eiste het uiterste van zichzelf en van anderen, inclusief de componisten die voor hem schreven. Hun stukken moesten klinken alsof ze voor twee handen waren gecomponeerd; hij haatte recensies waarin zijn eenarmigheid werd vergoelijkt.

Dat leverde heel wat frictie op. Het werk van Hindemith achtte hij nauwelijks een blik waardig. Strauss’ Parergon was ‘veel te zwaar georkestreerd’. Prokofjevs concert vond hij ‘ondoorgrondelijk’ (al hoopte hij het te spelen wanneer hij het stuk eenmaal begreep). Tegen meesterinstrumentator Ravel: het orkest speelt op de verkeerde plekken. Ravels concert werd het paradepaard van Wittgensteins repertoire, maar tussen componist en pianist kwam het nooit meer goed. Een vergelijkbare clash met Benjamin Britten zou nog volgen. Gehandicapte collega-pianisten kregen een even assertieve behandeling: de oorlogsgewonde Siegfried Rapp werd afgepoeierd toen die het versmade Prokofjev-concert alsnog wilde uitvoeren. Wittgenstein had de exclusieve rechten.

Ondertussen desintegreerde de familie. Na 1918 was het kapitaal aanzienlijk geslonken door oorlogsinflatie en gefnuikte beleggingen; de ruzies tussen broers en zussen werden er niet minder om, zeker toen bleek dat de ongetrouwde Paul al jaren het bestaan van zijn twee kinderen had verzwegen. De Oostenrijkse Anschluss bij Duitsland dreef de verhoudingen nog verder op de spits. De Wittgensteins hadden zichzelf nooit als joods beschouwd maar waren dat wel op grond van de nieuwe Neurenberger Rassenwetten. Paul kreeg een doceer- en speelverbod en zocht zijn heil in Amerika. Ludwig had zich al eerder in Cambridge gevestigd. De drie zussen bleven in Wenen; in ruil voor immense donaties aan de Berlijnse Reichsbank mochten ze van de nazi’s in hun paleisje blijven wonen.

Tot aan zijn dood in 1961 – hij overleefde al zijn familieleden – bleef de pianist optreden, ook al lagen zijn gloriedagen al lang achter hem. De weinige opnamen die hij maakte zijn volgens tijdgenoten niet representatief. Zijn belangrijkste erfenis is Ravels concert en de andere werken waarmee componisten op zijn verzoek buiten hun comfort zone traden.

Tekst: Michiel Cleij

Dit artikel verschijnt in Het Concertgebouw Magazine, editie september/oktober/november/december 2018

Onderdeel van