Sir John Eliot Gardiner vertelt over vier bijzondere Bach-cantates
wo 18 apr 2018 - 3 minuten leestijd
'Niet eerder componeerde Bach muziek die een grotere glimlach om je lippen tovert.’ John Eliot Gardiner vertelt uitgebreid over de vier Bach-cantates die hij leidt bij het Monteverdi Choir en de English Baroque Soloists op 8 mei in de Grote Zaal.
Een cantate (letterlijk ‘zangstuk’) is een meerdelig vocaal werk met instrumentale begeleiding. Johann Sebastian Bach componeerde er meer dan tweehonderd. Het overgrote deel voor uitvoering in de kerk. Bach-specialist John Eliot Gardiner kiest er vier voor zijn concert met het Monteverdi Choir en de English Baroque Soloists. Wat is er bijzonder aan de vier Bach-cantates die Gardiner op de lessenaars zet? De maestro vertelt.
Wachet auf, ruft uns die Stimme
Wachet auf, ruft uns die Stimme (BWV 140) werd voor het eerst uitgevoerd op 25 november 1731 in Leipzig, waar Bach de Thomaskirche en de bijbehorende Thomasschule leidde. ‘Het is misschien wel de beroemdste van alle kerkcantates. Het openingskoor is feestelijk, vol verwachting. Met een optimisme dat zelfs de meest zwaarmoedige luisteraar uit zijn ‘midwinterblues’ zal halen. En als iemand in de deftige wereld van de klassieke muziek eraan twijfelt dat Bach ook als de vader van de jazz kan worden beschouwd: deze cantate is het bewijs.’
‘Die optimistische sfeer van het openingskoor keert terug in de andere twee koralen: Zion hört die Wächter singen, het vierde deel met zijn verleidelijke viool- en altvioolbegeleiding, en het eenvoudige maar uiterst bevredigende slotkoraal Gloria sei dir gesungen. Deze koralen worden geflankeerd door twee recitatieven en twee intieme duetten voor sopraan en bariton. Het eerste duet is een trage ‘siciliano’ waarin het flikkeren van lampen (de tekst rept over 'verlicht met brandende olie') perfect wordt geïllustreerd door versieringsfiguren van de violino piccolo. Het tweede duet, het zesde deel van de cantate, is luchtiger. Om in dit deel het verbond van bruid en bruidegom muzikaal te illustreren, maakte Bach gebruik van componeertechnieken zoals die destijds voorkwamen in liefdesduetten in de opera.’
Weinen, klagen, sorgen, zagen
‘Bach componeerde Weinen, klagen, sorgen, zagen (BWV 12) in Weimar net nadat hij daar in 1714 was gepromoveerd tot Konzertmeister. Tien jaar later zette hij de cantate op de lessenaars tijdens zijn eerste seizoen in Leipzig. Het werk begint met een verrukkelijke instrumentale inleiding. De klagende hobo, die doet denken aan Marcello of Albinoni, zet de toon voor een van de meest indrukwekkende en diepgaande openingskoren die Bach tot dan toe had gecomponeerd. Bach verdeelt de vier woorden van de cantatetitel (‘wenen, klagen, bezorgd zijn, vrezen’) over de vier koorpartijen; ieder woord wordt een hartverscheurende snik. De trompet die de hymne Jesu, meine Freude laat schallen is als een hand die wordt uitgestoken om de gelovige te helpen in zijn geloof te volharden.’
Wachet! Betet! Betet! Wachet!
Wachet! Betet! Betet! Wachet! (BWV 70) was oorspronkelijk een zesdelige cantate voor de advent die Bach componeerde voor uitvoering in Weimar in 1716. ‘Daarvan zijn slechts de drie bovenste partijen voor strijkers overgeleverd. Librettist Salomo Franck en Bach leggen in deze cantate de nadruk op het naast elkaar bestaan van de lineaire, menselijke tijd en Gods eeuwige, onveranderlijke tijd. Door de toevoeging van een tweede koraal en vier recitatieven die het Evangelie van Mattheüs parafraseren is de oorspronkelijke Weimar-cantate een tweedelig werk geworden dat gaat over verwoesting en herstel. Bach probeert in deze cantate het onmogelijke: het samenbrengen van de aaneengeschakelde muzikale, menselijke tijd met de eeuwige tijd van God. Het resultaat is een unieke fusie van de geweldige muziek van Bachs twee meest vruchtbare periodes van cantates componeren. In zijn krachtige vocale partijen, zijn fijnmazige gradaties in sfeer én zijn levendige orkestbegeleiding is hij hier een match voor operacomponist Händel.’
Jesu, der du meine Seele
‘Jesu, der du meine Seele (BWV 78 ) opent met een immense treurzang door het koor: een begin vergelijkbaar met dat van de Matthäus- en Johannes-Passion wat betreft schaal, intensiteit en uitdrukkingskracht. Uiterst abrupt is de overgang van dit nobele openingskoor naar het heerlijke, bijna oneerbiedig frivole duet voor sopraan en alt dat erop volgt. Niet eerder componeerde Bach muziek die een grotere glimlach om je lippen tovert.’