Verdieping: het Maarschalkerweerdorgel
vr 23 jul 2021 - 5 minuten leestijd - Tekst: Dirk Luijmes
Een kijkje in de bewogen geschiedenis van ons Maarschalkerweerdorgel. Dit weekend bespeelt huisorganist Leo van Doeselaar het majestueze instrument in de BankGiro Loterij ZomerConcerten.
Onderdeel van
Je kunt er niet omheen: het orgel dat de Utrechtse orgelbouwer Michaël Maarschalkerweerd in 1891 opleverde staat prominent te pronken in Het Concertgebouw. Een sieraad voor oog en oor in de Grote Zaal, dit romantische instrument dat met zijn vele kleur- en klankmogelijkheden een Koninklijk Concertgebouworkest op zich is. Toen het orgel honderddertig jaar geleden voor het eerst klonk in de Eerste orgelsymfonie van Alexandre Guilmant, gloorde er een grote toekomst voor dit majestueuze apparaat waarvan de klank geheel beantwoordde aan de toenmalige smaak. Maar de praktijk bleek weerbarstig. Het grootse instrument werd vrij snel een zorgenkindje voor de bestuurders van Het Concertgebouw.
Het grootse instrument werd vrij snel een zorgenkindje voor de bestuurders van Het Concertgebouw
In 1929 was het orgel al nauwelijks meer te gebruiken, mede omdat door een strenge winter het gebouw flink moest worden verwarmd, ventielen en windladen gingen lekken en de motor vervangen moest worden. Nadat Maarschalkerweerd het instrument weer had opgelapt, bleef het pappen en nathouden. Bovendien veranderde de muzikale smaak: orgelspecialisten meenden halverwege de vorige eeuw dat er veel veranderd diende te worden aan het originele romantische klankconcept. Het instrument, zo vond men, moest veel helderder. Tussen 1954 en 1962 vond een drastische renovatie plaats, waarbij veel originele onderdelen van Maarschalkerweerd verloren gingen of werden gewijzigd.
Twee decennia later, toen het instrument alweer allerlei mankementen had, waaide er opnieuw een nieuwe orgelwind: het veranderde instrument werd als ‘vlees noch vis’ beoordeeld. Men vond dat – met te weinig financiële middelen – er te veel geprobeerd was van een romantisch symfonisch orgel een neobarok instrument te maken. Het orgel werd nog wel gebruikt, onder meer in 1988 toen de restauratie van Het Concertgebouw én het afscheid van chef-dirigent Bernard Haitink werden gevierd met de uitvoering van Mahlers Achtste symfonie. Toen niet veel later een opname van Paul Hindemiths Kammermusik nr. 7 slechts met heel veel pijn en moeite kon worden gerealiseerd – slechts de helft van het orgel was te gebruiken – was het voor iedereen duidelijk: het orgel moest opnieuw onder handen worden genomen.
In 1990 werd een nieuwe orgelcommissie het eens over de uitgangspunten bij de volgende opknapbeurt. Men koos voor de restauratie en conservering van de oorspronkelijke delen van het orgel van 1891. Daarnaast zou het instrument beter dan voorheen moeten kunnen worden ingezet in de hedendaagse concertpraktijk en dan met name in het negentiende- en twintigste-eeuwse repertoire. Orgelbouwfirma Flentrop uit Zaandam kreeg de opdracht en stak op 22 oktober 1990 de eerste handen uit de mouwen. Omdat de Grote Zaal overdag en ’s avonds volop in gebruik was, gingen de orgelbouwers de komende tweeëneenhalf jaar vooral in de nachtelijke uren aan de slag.
Orgelbouwfirma Flentrop uit Zaandam kreeg de opdracht en stak op 22 oktober 1990 de eerste handen uit de mouwen
Eerdere vernieuwingen als een extra vierde klavier – dat amper functioneerde – en een zogenaamd ‘elektro-pneumatisch’ systeem – waardoor een speler nauwelijks invloed op een toon kon uitoefenen – gingen naar het grof vuil. Het pijpwerk van Maarschalkerweerd, waaraan in de afgelopen honderd jaar flink was geknoeid, kreeg zijn oorspronkelijke lengte en klank terug. Om het orgel meer body te geven en een volwaardige gesprekspartner te kunnen laten zijn van het orkest – dat de afgelopen eeuw in klanksterkte was gegroeid – voegde de orgelbouwer dertien nieuwe registers toe. Er kwam bovendien een nieuwe speeltafel, uitgerust met een computersysteem voor de registers én een monitor waarop de dirigent te zien kon zijn.
De inwijding van het gerestaureerde orgel vond plaats op 18 maart 1993. Huisorganist Leo van Doeselaar speelde met het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Riccardo Chailly tijdens dit feestelijke concert een speciaal voor de gelegenheid gecomponeerd orgelconcert van Tristan Keuris en Feria IV van Franco Donatoni. Het instrument – uit Mahlers tijd – kon ook weer in alle glorie meewerken in het Mahler Festival in 1995.
Na de inwijding klonk het de afgelopen achtenentwintig jaar in verschillende hedendaagse stukken voor orgel en orkest. In 1995, 1997 en 2008 speelde Van Doeselaar onder meer in werken van Sofia Goebaidoelina; in 1997 in Equatorial van Edgard Varèse, in 2003 in Wolfgang Rihms orgelconcert Unbenannt IV en in 2016 in Detlev Glanerts Requiem voor Jheronimus Bosch. Romantische werken met een belangrijke inbreng van het orgel komen ook weer prachtig tot hun recht op het Maarschalkerweerdorgel, waaronder natuurlijk de bekende Orgelsymfonie van Camille Saint-Saëns maar ook diens Cyprès et lauriers (2007), Charles Tournemires Poème (2007) en Charles-Marie Widors Orgelsymfonie, op. 42bis (2009). De solistische kwaliteiten van het instrument zijn de afgelopen jaren regelmatig te horen in de zomerconcerten.
De afgelopen decennia is de conditie van het orgel nauwgezet op peil en in de gaten gehouden. Hopelijk kunnen concertbezoekers de komende decennia de kwaliteiten van het instrument regelmatig in de Grote Zaal bewonderen.