Verdieping: Het mysterie van de akoestiek van de Grote Zaal
di 5 mrt 2024 - 5 minuten leestijd - Tekst: Liesbeth Houtman
De akoestiek van Het Concertgebouw is een geweldige ervaring, daarover zijn musici en concertbezoekers het eens. Maar wat is het geheim?
‘Je kunt boeken vol schrijven over de akoestiek van dit gebouw’, vertelde de Amerikaanse bariton Thomas Hampson in een interview. ‘De helderheid is uniek. Ik heb vóór het orkest staan zingen, ernaast, erachter, met de piano alleen: en altijd hoor ik de klank waar ik van hou.’
Altijd hoor ik de klank waar ik van hou
Grote Zaal © Hans Roggen
De befaamde Amerikaanse akoesticus Leo Leroy Beranek stelde tot zijn overlijden in 2016 jaarlijks een ranglijst op van de beste concertzalen ter wereld. Drie zalen springen er bij hem steevast uit: behalve Het Concertgebouw zijn dat de Symphony Hall in Boston en de Weense Musikverein.
Schoenendozen
Niet toevallig hebben deze zalen één ding gemeen: alle drie zijn het klassieke ‘schoenendozen’. Doordat het geluid horizontaal heen weer kan kaatsen tussen overliggende muren, is deze vorm ideaal gebleken voor een optimale akoestiek. Maar ook de dikke stenen muren van Het Concertgebouw hebben een gunstig effect. Zij zorgen voor verstrooiing van het lage geluid, terwijl de pilaren en versieringen juist de hoge tonen verspreiden. Daardoor ontstaat de karakteristieke, warme klank.
Behalve vorm, grootte en ornamenten van een zaal is ook de zogenaamde absorptiefactor van belang. Van invloed daarop zijn bijvoorbeeld de stoelen, het tapijt of de verf op de muren, maar ook het publiek. Een volle zaal klinkt nu eenmaal anders dan een lege.
Zo muzikaal als een koe
Wat wist architect Dolf van Gendt van dit alles toen hij in 1883 begon aan het ontwerp van Het Concertgebouw? Vermoedelijk heel weinig. In die tijd werd akoestiek beschouwd als een geheimzinnig samenspel van verschillende, ondefinieerbare factoren. Pas eind negentiende eeuw vond het eerste wetenschappelijke onderzoek plaats door Wallace Clement Sabine. De Amerikaanse natuurkundige stelde de Wet van Sabine vast voor de meting van de nagalmtijd. Zijn theorie paste hij toe op het ontwerp van de in 1900 geopende Boston Symphony Hall, een van de twee andere zalen uit de top drie van Beranek. De Wet van Sabine vormt nog altijd de basis van de moderne architectonische akoestiek.
Het Concertgebouw in 1887, een jaar voor de opening
Op een wetenschappelijk model kon Van Gendt dus nog niet terugvallen. De architect, die in familiekring bekendstond als ‘zo muzikaal als een koe’, liet zich daarom inspireren door een succesvol voorbeeld. Wat betreft vormgeving en materiaalgebruik heeft Van Gendt goed gekeken naar de bouwtekeningen van het eveneens rechthoekige Neue Gewandhaus in Leipzig. Deze zaal was vlak daarvoor, in 1884, gebouwd en werd in 1943 door brand verwoest.
De heeren bouwmeesters zullen dus al wat hoekig is vaarwel moeten zeggen
Akoestische risico’s
Nog voor Van Gendt aan zijn opdracht begon was de vorm van de Grote Zaal onderwerp van discussie. Zo waarschuwde de Rotterdamse musicus W.F. Thooft in 1882 in een ingezonden brief in het Algemeen Handelsblad voor de akoestische risico’s van het ‘schoenendoosmodel’. ‘Men mag veronderstellen dat tegenover het orkest hoeken en gaten ontstaan waarin het geluid blijft steken’, meende hij. ‘De heeren bouwmeesters zullen dus al wat hoekig is vaarwel moeten zeggen en een keuze moeten doen tusschen den ovalen en den cirkelronden vorm.’
Bouwtekeningen van Het Concertgebouw © Stadsarchief Amsterdam
In één opzicht kreeg Thooft gelijk: bij de opening in 1888 was de akoestiek van de Grote Zaal nog niet optimaal. Op sommige plekken in de zaal waren storende echo’s te horen en een overheersing van de koperblazers. Na jaren van experimenteren werd in 1899, onder supervisie van dirigent Willem Mengelberg, het podium aanzienlijk verlaagd en vlakker gemaakt. Daardoor ontstond de huidige ideale klankbalans.
Gevaarlijke zaal
Bernard Haitink, jarenlang chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest, roemde de zaal als ‘het beste instrument van het orkest’. Maar de veelgeprezen akoestiek heeft ook een nadeel: doordat de wanden en het plafond zich op relatief grote afstand van het podium bevinden, komen de reflecties daar aan de late kant. ‘Voor het samenspel is de zaal gevaarlijk, behalve als je hem heel goed kent’, zegt concertmeester Vesko Eschkenazy. ‘Bij andere orkesten die niet aan deze zaal gewend zijn, hoor je, als je goed luistert, dat de balans niet altijd klopt.’
De akoestiek geeft veel, maar het is soms een probleem om het samenspel perfect te realiseren
Jaap van Zweden beaamt dat. ‘Een symfonieorkest moet in Het Concertgebouw voor een groot deel op het zicht van de dirigent spelen als het gaat om timing’, vertelt hij in zijn biografie Dat is Jaap aan auteur Peter van Ingen. ‘In de Grote Zaal komt dat wat een ander orkestlid doet altijd een fractie van een seconde later bij jou binnen. De akoestiek geeft veel, maar het is soms een probleem om het samenspel perfect te realiseren. Dat is een gegeven.’
‘Wanneer ik als dirigent het podium van een concertzaal betreed’, vervolgt Van Zweden, ‘breng ik drie dingen mee: mijn partituur, mijn baton en mijn klank. Waar ik ook ben als gast of als chef, de klank en de akoestiek van het Concertgebouw zijn mijn ijkpunt, mijn stemvork, dat is het niveau dat ik nastreef. Dat is mijn klankbeeld, dat zit in mijn aderen, in mijn genen, dat is mijn standaard.’
Het Concertgebouworkest in de Grote Zaal, 1891; foto ingekleurd door Roy de Groot
Naar de duivel
Hoezeer het fenomeen akoestiek zelfs aan het begin van de vorige eeuw nog door mythen werd omgeven blijkt wel uit het artikel Das Mysterium der Akustik, in 1912 geschreven door Adolf Loos. Niet de bouw van een zaal is volgens de Oostenrijkse architect de basis voor een goede akoestiek, maar de muziek die er klinkt. ‘Zalen waarin slechts koperblaasmuziek wordt gespeeld, blijven voor altijd onakoestisch. Laat men acht dagen een militaire muziekkapel in de Bösendorfer Saal schetteren, dan is de beroemde akoestiek naar de duivel – net zoals de viool van Paganini door een prutser volledig geruïneerd kan worden. (…) Zalen waarin geen koperblaasinstrumenten worden bespeeld, bewijzen zich met de tijd als akoestisch de beste.’
Zalen waarin slechts koperblaasmuziek wordt gespeeld, blijven voor altijd onakoestisch
Toevalstreffer
Tegenwoordig weten wij wel beter. Maar ondanks geavanceerde computermodellen en meetapparatuur heeft de akoestiek haar geheim nog niet volledig prijsgegeven. Een concertzaal met een goede akoestiek is ook in onze moderne tijd een toevalstreffer. Eenmaal gebouwd, kan aan de vorm nog maar weinig worden gesleuteld. Vandaar dat akoestici hun toevlucht nemen tot het plaatsen van klankkaatsers of extra absorptiemateriaal. Zo bezien is het een groot wonder dat Van Gendt, zonder gedegen theoretische en muzikale kennis, ruim honderdvijfendertig jaar geleden in de weilanden net buiten Amsterdam een gebouw neerzette dat wereldberoemd werd om zijn fenomenale akoestiek.
Onderdeel van
Akoestische weetjes
Nagalmtijd
De nagalmtijd is de tijd dat een geluidverschijnsel in een ruimte nog hoorbaar is als de geluidsbron is gestopt. Oftewel: als een geluid met zestig decibel is afgenomen. De nagalmtijd van de lege Grote Zaal bedraagt 2,8’’, met publiek 2,2’’. Deze bijzonder lange nagalm maakt de zaal bij uitstek geschikt voor laatromantische muziek.
Amfitheater van Epidaurus
Epidaurus
Al in het oude Griekenland wist men theaters met een perfecte akoestiek te bouwen. Het beroemdste en best bewaarde voorbeeld is het amfitheater van Epidaurus uit de vierde eeuw voor Christus. Gefluister op het podium is zelfs op een afstand van zestig meter moeiteloos te verstaan.
Peutz
Bij de grootscheepse renovatie van 1988 waakte bureau Peutz over de akoestiek van Het Concertgebouw. Gevraagd naar het geheim van de akoestiek van de Grote Zaal, antwoordde oprichter ir. V.A.M. Peutz destijds: ‘Zoiets kan je niet in cijfers uitdrukken, net zomin als je dat kan van de gloed van de Stradivarius.’
Dolf van Gendt, ca. 1890
Dolf van Gendt
Via een prijsvraag werd Adolf Leonard (Dolf) van Gendt (1835-1901) aangewezen als de architect van Het Concertgebouw. Na zijn studie aan de Koninklijk Academie van Beeldende Kunst werkte hij bij de Staatsspoorwegen. Sinds 1874 leidde hij een van de grootste architectenbureaus van Amsterdam. Van Gendt werkte in uiteenlopende stijlen, maar zijn belangrijkste werken zijn gebouwd in neoclassicistische stijl. In de hoofdstad ontwierp hij een reeks gezichtsbepalende gebouwen, waaronder Theater Frascati, de Hollandsche Manege, het Burgerziekenhuis, de galerij van het Paleis voor Volksvlijt en De Ysbreeker.