Verdieping: Sonate
wo 13 nov 2019 - 4 minuten leestijd - Tekst: Frederike Berntsen
In de Sonatesalon in de Kleine Zaal geven musici in woord en klank uitleg over de sonate. Want wat is dat precies, een sonate?
Onderdeel van
Haydn produceerde een reeks schitterende pianosonates, Brahms klom in de pen en schreef sonates voor viool en piano, en ook Sjostakovitsj zocht zijn weg in het genre. In de Kleine Zaal staan deze componisten geprogrammeerd in de nieuwe reeks Sonatesalon. Maar wat is nu eigenlijk een sonate, en wat heeft het begrip sonatevorm daarmee te maken?
Het woord sonate dook voor het eerst op in Italië tijdens de barok, een periode die in de muziek viel tussen 1600 en 1750. Sonate komt van het Latijnse ‘sonare’, dat ‘klinken’ betekent. De sonate was de tegenhanger van de cantate: de sonate werd gespeeld op een of meer instrumenten, de cantate – van het Latijnse ‘cantare’, zingen – werd gezongen.
Later, in de klassieke periode, ongeveer tussen 1730 en 1820, kreeg de sonate een vaste verschijningsvorm. Er werden sonates geschreven voor diverse instrumenten en de zogeheten sonatevorm – een formeel schema – gaf richting aan de opbouw van de afzonderlijke delen. Niet alleen de delen van een meerdelige sonate werden door die vorm bepaald, maar ook van grootschaliger werken als symfonieën. Over de sonatevorm in deze betekenis later meer.
Een sonate gaf de musicus volop mogelijkheden om te laten horen wat zijn instrument allemaal kon
Barokcomponisten schreven vele, meestal vierdelige sonates voor de combinatie van twee violen en basso continuo. Ondanks het feit dat er vaak ook nog een cello meespeelde met de continuolijn – de doorlopende begeleiding door een toetsinstrument – heet dit een triosonate. Ook werden er sonates voor groepjes instrumenten geschreven, naast sonates voor maar één instrument, de solosonates.
Als er íémand beroemd is geworden met zijn triosonates is het wel Arcangelo Corelli. Zijn werken vormden aan het einde van de zeventiende eeuw het neusje van de zalm binnen de Italiaanse kamermuziek. Met zijn triosonates was Corelli een lichtend voorbeeld voor tijdgenoten en voor de componisten na hem. Grootmeesters als Bach, Händel, Vivaldi en François Couperin; ze hebben allemaal van Corelli geleerd.
De sonate, die aanvankelijk vaak te horen was als instrumentaal voor- of tussenspel in vocale muziek, klonk steeds vaker als zelfstandig muziekstuk, niet zelden voor viool. De viool, die in de zeventiende eeuw opkwam als soloinstrument, kon net zo mooi zingen als de stem, en wedijverde met vocale muziek. Een sonate gaf de musicus volop mogelijkheden om te laten horen wat zijn instrument allemaal kon. Een sonate is dan ook vaak expressief van karakter.
Een belangrijke sonatecomponist met meer dan vijfhonderd werken voor klavecimbel is Domenico Scarlatti, iets jonger dan de eerdergenoemde Corelli. Scarlatti was een buitenbeentje. Zijn klavecimbelwerken zijn eendelig en grillig van karakter, anders dan de muziek van Corelli, en dragen de kiem in zich van de latere sonatevorm.
De sonatevorm ontwikkelde zich in de klassieke periode
Wat is de sonatevorm, en wat heeft die te maken met de sonate? De sonatevorm is de formele opzet van het eerste en laatste deel van een sonate of symfonie. Het schema vormt met zijn contrasterende onderdelen een pendant van de meerdelige sonate, en is daar onlosmakelijk mee verbonden. De sonatevorm ontwikkelde zich in de klassieke periode, met name tijdens de Eerste Weense School, en is tot op de dag van vandaag in gebruik.
De schematische opzet ziet er zo uit:
- Expositie met één, twee en soms drie thema’s, verschillend van karakter en in contrasterende toonsoorten.
- Doorwerking, waarin thema’s en motieven uit de expositie terugkomen, maar in een andere gedaante, in toonsoorten die ver afstaan van de hoofdtoonsoort van het stuk.
- Reprise, waarin het materiaal uit de expositie terugkomt, in de hoofdtoonsoort van het stuk.
- Coda: een staartje dat soms wordt toegevoegd om de reprise mee af te sluiten.
Kenmerkend voor deze sonatevorm is de dialectiek die voortkomt uit de contrasterende thema’s van de expositie. Die werken op de luisteraar in, en de componist versterkt dat effect in de doorwerking. Ten slotte wordt de cirkel rondgemaakt in de reprise, waar de oorspronkelijke dialectiek in een afgezwakte vorm terugkeert en de thema’s in de hoofdtoonsoort worden gepresenteerd. De coda geeft deze cyclische vorm een extra afsluiting, vaak met een beschouwend karakter.
Opmerkelijk is dat de sonatevorm, die al in de preklassieke periode zijn contouren kreeg bij Domenico Scarlatti, tot laat in de hoogromantiek intensief werd toegepast. Opmerkelijk, maar niet vreemd: conflict en emotie zijn wezenskenmerken van de romantiek, en de gesloten vorm sluit aan bij de romantische behoefte tot afronding van een betoog.
Niet altijd hebben componisten zich prettig gevoeld in het keurslijf van de sonatevorm. In zijn late strijkkwartetten nam Beethoven afstand van het klassieke compositieschema. Het publiek was daar echter nog niet klaar voor. Toen Beethoven, inmiddels stokdoof, na de première van zijn Dertiende strijkkwartet in 1826 het bericht kreeg dat men zijn Grosse Fuge – het slotdeel – niet gepruimd had, riep hij woedend: ‘Ezels zijn het!’
Beethoven heeft zich in de finale van zijn Negende symfonie definitief los weten te maken van de sonatevorm, en meesters als Liszt, Franck, Richard Strauss en vele anderen hebben hem dat nagedaan; maar het gros van de tonaal schrijvende componisten is tot ver in de twintigste eeuw schatplichtig gebleven aan de sonatevorm.