Gitaarbouwer Otto Vowinkel: ‘Eigenlijk heb ik twee linkerhanden’
ma 4 nov 2024 - 5 minuten leestijd - Tekst: Liesbeth Houtman - Foto: Eduardus Lee
De Amsterdamse gitaarbouwer Otto Vowinkel is een begrip in de internationale wereld van de klassieke gitaar. Hij zit al veertig jaar in het vak. ‘Een gitaar komt pas echt tot leven als hij wordt bespeeld.’
De frisse, scherpe geur van cederhout komt je tegemoet in de werkplaats van Otto Vowinkel in hartje Jordaan. De ruimte oogt gezellig chaotisch. Overal staan apparaten, de wand achter een houten werkbank is bezaaid met allerhande gereedschap. Gitaren in diverse stadia van wording zijn met haken aan het plafond bevestigd. In een hoekje hangen wat foto’s. Op één ervan staat een jonge Vowinkel. Grote zwarte krullen, een hand tikt tegen het gitaarblad pal naast zijn oor.
Die foto is zeker dertig jaar oud, vertelt Vowinkel. De pose is karakteristiek: op diverse momenten in het maakproces zoekt de gitaarbouwer de klank op van het hout. Maar uiteindelijk is niet híj maar de gitarist degene die het geluid maakt, legt Vowinkel uit. ‘Een gitaar komt pas echt tot leven als hij wordt bespeeld.‘
Zolderkamer
Vowinkel – zijn lokken zijn inmiddels grijs – bouwde in 1984 zijn eerste gitaar op een zolderkamer twee panden verderop. De geboren en getogen Amsterdammer zat aanvankelijk in de horeca. ‘Samen met een compagnon had ik wat zaken. Die samenwerking liep niet zo goed. Ik was een heel slechte amateurgitarist en had les van iemand die een beetje gitaren repareerde, dat zag er wel interessant uit. Toen dacht ik: ik word gitaarbouwer.’
Hij kocht het boek Classical Guitar Construction van Irving Sloane. ‘Je moet ergens beginnen, hè. Stel je voor: ik wist niks van houtsoorten, niks van gereedschap, niks van lijm. Internet bestond nog niet. Ik heb nog wel mijn best gedaan om bij een bouwer in de leer te gaan, maar niemand wilde mij hebben. Ik heb het allemaal zelf moeten ontdekken.’ Met vallen en opstaan kreeg hij het ambacht onder de knie. ‘Na vier jaar begon het te lopen.’
Vowinkel geniet inmiddels internationale bekendheid. Zo’n 95 procent van zijn gitaren gaat naar het buitenland. ‘Er zijn jaren geweest dat ik wel drieëntwintig gitaren bouwde in een jaar, ik werkte me een slag in de rondte.’ Tegenwoordig doet hij het rustiger aan: zijn jaarproductie ligt nu op twaalf, dertien instrumenten.
Tekst gaat verder onder de foto's.
Onderdeel van
Wat is zijn geheim? Peinzende blik: ‘Die vraag zou je aan de gitaristen moeten stellen. Maar wat ik vaak hoor is dat mijn gitaren licht spelen en ongelooflijk snel reageren, en dat ze veel draagvermogen hebben.’ Dat laatste is voor concertgitaristen een absolute must.
Topgitaristen wereldwijd spelen op instrumenten van hem. Maar het meest trots is hij dat zijn vrouw Esther Steenbergen een gitaar van hem heeft. Steenbergen – beroepsgitarist, Mevrouw Gitaar voor intimi – organiseerde vijfentwintig jaar lang de gitaarserie in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw. Talloze malen hoorde Vowinkel er zijn eigen instrumenten. Hoe ontspannen zit hij er bij concerten bij? ‘Kijk, als het goede gitaristen zijn, dan maak ik me geen zorgen.’ Alhoewel: ‘Er is altijd wel de angst dat de kam eraf vliegt, of zo. Een volstrekt irreële gedachte, want het is nog nooit gebeurd.’
Al het hout dat ik gebruik wil ik eerst in mijn handen hebben gehad
In een stellingkast ligt het hout opgestapeld: Europees fichte en Canadees ceder voor het bovenblad, palissander en ahorn voor het achterblad en de zijkanten. Eens in de zoveel tijd rijdt Vowinkel naar het Alpengebied en Spanje om de voorraad aan te vullen. ‘Alles wat ik gebruik wil ik eerst in mijn handen hebben gehad.’ Het hout moet zo stijf mogelijk zijn, legt Vowinkel uit. Van belang is ook hoe de nerf eruitziet, en of die mooi recht is. ‘Kwartiers gezaagd heet dat.’ Kijken, voelen en luisteren, zo vat hij het selectieproces samen.
Wapen van Amsterdam
De gitaarbouwer pakt er een bovenblad bij. Hij heeft er zojuist het rozet ingelegd. Piepkleine stukjes hout vormen het wapen van Amsterdam. ‘Een ongelooflijk priegelwerkje.’ Dat rozet is een van de elementen waaraan je zijn gitaren kunt herkennen. De binnenkant toont een ingenieus bouwwerk van latjes: de bebalking. Elk van de zes snaren heeft zo’n 7,5 kilo aan trekkracht. ‘Zou je het bovenblad niet bebalken, dan knalt de gitaar zo uit elkaar. Elke bouwer doet het weer anders. Het heeft me jaren gekost om mijn ideale manier te vinden.’
Voordat Vowinkel het achterblad erop lijmt, zet hij aan de binnenkant van het bovenblad zijn naamstempel. Alleen met een spiegeltje is die te zien. ‘In China kreeg ik ooit een stempeltje met mijn naam in het Chinees, dat zet ik er altijd bij. Zodat mensen over vierhonderd jaar zullen denken: maar wacht even, die Vowinkel was toch een Nederlander?’ Hij trekt er een brede grijns bij.
Buigmachine
Het bouwen van een gitaar is een bewerkelijk proces, zegt Vowinkel. Een van de saaiste klusjes vindt hij het buigen van de zijkanten. Jaren geleden heeft hij daarom een buigmachine laten maken. Vowinkel geeft er een demonstratie op, en ja hoor: bij een temperatuur van 180 graden krijgt het rechte hout in een mum van tijd de karakteristieke gitaarvorm. ‘Ik zag de machine bij een collega in Spanje en dacht: die wil ik ook! Iemand uit Purmerend heeft ‘m toen voor mij nagebouwd.’
Soms denk ik dat ik elke fout wel hebt gemaakt, maar dan blijkt dat ik toch nog andere fouten kan maken
Van elke gitaar die hij bouwt, leert hij bij. ‘Soms denk ik dat ik elke fout wel hebt gemaakt, maar dan blijkt dat ik toch nog andere fouten kan maken.’ Kan hij een voorbeeld geven? ‘Nou, nee, sorry…’ Een klein foutje dan? ‘Het is me weleens overkomen dat ik de kam er verkeerd om had opgeplakt. Nou, dat klinkt natuurlijk niet, hè. Na veel gevloek en getier lukte het me om het te herstellen.’
Tekst gaat verder onder de foto's.
Twee linkerhanden
Heeft Vowinkel in al die jaren nooit gedacht: ik ga iets anders doen? ‘Ik kan alleen maar maken wat ik maak. Dus wat zou ik anders moeten? Wat zeg je, elektrische gitaren bouwen? Alles waar een stekker aanzit heb ik geen verstand van, ik kan nauwelijks een lamp indraaien. Het zal je verbazen, maar ik ben helemaal niet handig. Eigenlijk heb ik twee linkerhanden. Dat gitaarbouwen heb ik mezelf aangeleerd. Maar verder: thuis klussen, ik word al zenuwachtig als ik daaraan denk.’
Het zal je verbazen, maar ik ben helemaal niet handig
‘Ik heb het ontzettend getroffen met mijn werk. Ik kan doen wat ik wil, ben tien keer de wereld over geweest, heb veel mensen ontmoet.’ Jarenlang haalde hij de gitaristen die in de gitaarserie van Het Concertgebouw kwamen spelen op van Schiphol. Thuis, een paar straten verderop in de Jordaan, runt hij samen met Mevrouw Gitaar een bed-and-breakfast waar alleen musici logeren. Bij dat contact met die gitaristen moeten we ons niet te veel voorstellen, zegt Vowinkel – die zich trouwens ook wel laat aanspreken met Meneer Gitaar. ‘De meesten zijn alleen maar bezig met studeren. Vooral als ze een solocarrière nastreven, worden ze een beetje krankzinnig.’ Lachend: ‘Ik chargeer nou een beetje hè, want je hebt er natuurlijk ook die heel leuk en grappig zijn.’
Politoeren
Nog even terug naar de gitaren. Nadat Vowinkel het hout voor de allerlaatste keer met de hand heeft geschuurd, begint het proces van politoeren. Hij gebruikt daarvoor een oplossing van schellak, een harsachtig afscheidingsproduct van luisjes, in alcohol. Met een dotje, een oud stukje katoenen laken, wrijft hij de lak met draaiende bewegingen in. Zijn werkdag begint hij altijd met een uurtje politoeren, vertelt hij. ‘Het zijn flinterdunne laagjes. Je moet er misschien wel duizend keer overheen, een week of twee, drie lang, voordat het klaar is. Al die laagjes samen vormen een laag die stevig genoeg is maar nog altijd superdun. Als je goed politoert en dat kan ik toevallig, zo onbescheiden mag ik wel zijn, dan ziet het eruit als een heel dikke laag.’ En inderdaad, wie niet beter weet zou denken dat zijn diepglanzende gitaren strak in de lak zijn gezet.
Na een kleine twee uur heeft Vowinkel al zijn bedrijfsgeheimen wel prijsgegeven, zegt hij knipogend. Of toch niet? Als we even later buiten staan, komt hij ons achterna. Hij wijst naar het dak van het hoekpand waar op de begane grond zijn werkplaats zich bevindt. ‘Zie je de gevelnok? Dat vergat ik helemaal te vertellen: de vorm daarvan komt terug in de kop van mijn gitaren.’