Een opera vermomd als mis
Rossini’s Petite messe solennelle in nieuwe bewerking
vr 26 jan 2024 - 5 minuten leestijd - Tekst: Paul Janssen
Amsterdam Sinfonietta en het Nederlands Kamerkoor brengen Rossini’s Petite messe solennelle in een nieuw arrangement van Wijnand van Klaveren. ‘Ik ervaar het werk als een opera vermomd als mis, als vrolijke Tom & Jerry-muziek afgewisseld met bloedserieuze passages.’
Gioacchino Rossini (1792-1868) is ongetwijfeld een van de meest vreemde vogels uit de muziekgeschiedenis. Hij was achttien jaar toen zijn eerste opera in première ging. Zijn weg in operaland vervolgde hij met hits als L’italiana in Algeri, Il barbiere di Siviglia en La Cenerentola. Hij zou 39 opera’s schrijven, waarvan de meeste zeer succesvol waren. In 1829 componeerde hij met Guillaume Tell zijn laatste opera. Vervolgens zweeg hij decennialang. Pas toen hij na een lang verblijf in Bologna zich in 1855 in Parijs vestigde, begon hij weer pianowerken en vocale stukjes te schrijven. Ze waren bedoeld voor de muzikale salons die hij daar hield waar gasten als Franz Liszt, Anton Rubinstein en Giuseppe Verdi aanschoven. Péchés de vieillesse (zonden van de ouderdom) noemde Rossini deze stukken met lichte zelfspot.
Gioacchino Rossini in 1865
Waarom hij zolang niets componeerde is altijd een raadsel gebleven. Het kan te maken hebben met zijn wankele gezondheid of met de rijkdom die hij verworven had met zijn opera’s, die hem in staat stelde een luizenleventje te leiden. Ook de opkomst van de grand opera in Frankrijk, waar Rossini niets mee had, is wel genoemd als reden voor zijn lange stilte.
Doodzonde
Feit is dat Rossini in 1863 plotseling een opvallend uitroepteken achter zijn oeuvre zette met zijn dernier péché mortel de ma vieillesse, letterlijk: de laatste doodzonde van mijn oude dag, de Petite messe solennelle. Het lijvige werk dat Rossini ironisch voorzag van het adjectief ‘petite’ is waarschijnlijk ontstaan door toedoen van de Franse graaf en bankier Michel-Frédéric Pillet-Will die een mis wilde laten schrijven voor zijn vrouw Louise. De mis, opgedragen aan Louise, ging in de oorspronkelijke bezetting van twaalf zangers, onder wie vier solisten, twee piano’s en een harmonium op 14 maart 1864 in première in de privékapel van de graaf.
Naderhand orkestreerde Rossini het werk, vooral om kapers op de kust voor te zijn. Deze versie werd pas op 24 februari 1869 in première gebracht, een paar maanden na de dood van de componist. Dat die uitvoering zo lang op zich liet wachten had alles te maken met het feit dat Rossini de mis in de kerk uitgevoerd wilde hebben met vrouwen in plaats van jongenssopranen, louter omdat hij niet van hun stemkleur hield. De paus weigerde hiervoor toestemming te geven.
Evenwichtige vertaling
Zo bleef de mis lange tijd vrij obscuur. Pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw kwam de eerste kritische editie op de markt. Inmiddels behoort zowel de orkest- als de kamermuzikale versie tot de meest uitgevoerde werken van Rossini. Reden voor het strijkorkest Amsterdam Sinfonietta en het Nederlands Kamerkoor om arrangeur Wijnand van Klaveren te vragen de mis van een nieuw arrangement te voorzien waarin beide versies tot hun recht komen. Het resultaat is een spannende reis voor strijkers, harmonium, twee hoorns en koor. ‘We hebben niet veel kleuren in het orkest, maar Wijnand heeft veel gedaan in het contrasteren van strijkers, harmonium en hoorns’, zegt violist en artistiek leider Candida Thompson.
Het koper, dat Rossini fors gebruikt, dunde ik uit naar een evenwichtige tweestemmigheid van de hoorns
‘Ik heb van de orkestversie van Rossini voor negentig procent de strijkerszettingen over kunnen nemen’, reageert Wijnand van Klaveren. ‘Verder was het vooral een kwestie van een evenwichtige vertaling maken van de houtblazers naar het harmonium. Het koper, dat Rossini fors gebruikt, dunde ik uit naar een evenwichtige tweestemmigheid van de hoorns. Relatief het ingewikkeldst was het omwerken van het Qui tollis peccata mundi-duet. Vooral een uitdaging was om de figuraties van de twee harpen mooi naar het strijkorkest te vertalen.’
Ruimte voor eigen inbreng
Bijzonder is ook dat Amsterdam Sinfonietta en het Nederlands Kamerkoor het werk uitvoeren zonder dirigent. De leiding is in handen van violist Candida Thompson. ‘Deze uitvoering van de Petite messe solennelle is voortgekomen uit een eerder project met het Nederlands Kamerkoor rond het Requiem van Fauré, dat we ook zonder dirigent deden, verklaart ze de wording van de Rossini-concerten. ‘Wij zijn dat gewend, maar voor het koor is het best lastig. Toch waren de koorleden enthousiast, want het geeft veel ruimte voor eigen inbreng. Ik kan zangers niet vertellen hoe te zingen en beperk mij tot het aangeven van de lijnen en het bewaken van de balans en de timing. Het koor is daarbij een op zichzelf staande eenheid.’
Amsterdam Sinfonietta © Eduardus Lee
‘Je hebt geen dirigent waar je je aan kunt vasthouden, dus je moet nog alerter zijn, nog meer op elkaar afstemmen. Dat maakt het spannend, maar ook heel leuk’, zegt Tido Visser, artistiek directeur van het Nederlands Kamerkoor. ‘Wat daarnaast ook uniek is, is dat de solo’s worden gezongen door verschillende koorleden. Hierdoor krijgen je een heel mooie veelkleurigheid in de soli en een nog interessanter stuk’, legt hij uit. ‘Ik hoop dat we met Rossini na de ervaring met Fauré samen weer een hoger niveau bereiken,’ zegt Thompson aansluitend.
Heiligschennende muziek?
‘Het blijft een uitdaging om zo’n werk zonder dirigent uit te voeren, maar voor Amsterdam Sinfonietta moet het geen probleem zijn’, zegt Van Klaveren stellig. ‘Als je weet wat het ensemble allemaal al gespeeld heeft zonder dirigent…’
Bovendien is de Petite messe solennelle niet het moeilijkste werk dat ooit geschreven is. Al zegt dat niets over de inhoud. Rossini omschreef de mis op zijn eigen speelse wijze op de laatste bladzijde van de partituur: ‘Lieve God, hier is het, de arme, kleine mis. Is het werkelijk heilige muziek of heb ik heiligschennende muziek gemaakt? Ik ben geboren voor opera buffa, zoals u weet. Wees dus gezegend en schenk mij het paradijs.’
Laatste pagina van het handschrift van de Petite messe solennelle, met de tekst van Rossini
Menselijk
‘Het is een mis, maar wel een met een knipoog’, vindt Candida. ‘Ik hou enorm van de operateske kant van het werk. Rossini had connecties met het geloof en kende de traditie, maar tegelijkertijd bleef hij de operacomponist die hij was.’
Ik hou enorm van de operateske kant van het werk
Voor Van Klaveren is het nog duidelijker: ‘Ik ervaar het werk als een opera vermomd als mis, als vrolijke Tom & Jerry-muziek afgewisseld met bloedserieuze passages. Zo hoor ik aan het begin van het afsluitende Agnus Dei een muis die zich verstopt en vervolgens begint die ten hemel schreiend mooie muziek van het Lam Gods. In het Kyrie spelen de hoorns een olijk soort ‘sliep-uit’-motief dat aan de pesterige Bartolo uit Il barbiere di Siviglia doet denken. De tenoraria Domine Deus uit het Gloria lijkt meer een liefdesverklaring aan Rosina uit de Barbier dan een ode aan Onze Lieve Heer en het Crucifixus klinkt voor mij meer als een oude dame die op haar huwelijk terugkijkt dan als een kruisgang… Zo schiet ik bij het beluisteren van het werk nog steeds regelmatig in de lach.’
‘Juist dat maakt het werk enorm menselijk’, vindt Thompson. ‘Het raakt aan het spirituele, maar het blijft ook heel aards. Voor veel mensen is een mis of requiem tegenwoordig te zware kost, angstaanjagend zelfs, terwijl er zoveel mooie muziek in dit genre geschreven is. Rossini’s Petite messe solennelle is het perfecte werk om mensen weer over de streep te trekken.’